zondag 15 september 2024

Hogeschool schrijven

Ik schrijf mijn boekenblogjes niet om de literaire fijnproever uit te hangen. Dat wordt wel eens gedacht, maar is beslist niet het geval. Al lang geleden ben ik begonnen met het opschrijven, vroeger wat korter en de laatste tien jaar wat uitvoeriger, van mijn indrukken van een gelezen boek. De belangrijkste reden daarvoor is dat ik het prettig vind om zo´n boek nog eens door te bladeren, de beknopte aantekeningen die ik tijdens het lezen maak door te kijken en, bij een ingewikkeld boek of duister verhaal, bij mezelf na te gaan in hoeverre ik de auteur nou echt kan volgen. Het schrijven van het blogje vloeit daar als vanzelf uit voort. Over boeken die tegenvallen zwijg ik als het graf, het is zonde om daar nog tijd aan te besteden.

Zo’n weblog gevuld met, zoals ik het zelf noem, ´besprekingen, leesimpressies & mijmeringen naar aanleiding van …’ is ook handig als geheugensteuntje. Niet alle schrijvers die ik probeer te volgen publiceren namelijk heel regelmatig een nieuwe roman of verhalenbundel. De Amerikaanse auteur Michael Cunningham (1952) is zo iemand. Eind vorig jaar verscheen Day, na een stilte van ruim zeven jaar. Hij debuteerde in 1990, de teller staat nu op acht romans. Dat is een gemiddelde van ruim vier jaar per boek. Dan is het prettig om, na het lezen van een nieuw boek, even de eerdere leesimpressies na te slaan en die af te zetten tegen mijn gedachten over het zojuist gelezene.

Cunningham is vooral bekend om zijn roman The Hours (De uren), en misschien nog wel meer door de verfilming daarvan, met in de hoofdrollen Meryl Streep, Nicole Kidman en Julianne Moore. Met zo’n megasucces verdien je een eeuwige plek in de literaire Walk of Fame. Maar met die klapper toonde hij aan miljoenen lezers ook wie hij was: een schrijver met een voorliefde voor een strakke compositie en een onverklaarbare fascinatie voor het werk én leven van zijn collega Virginia Woolf. 

Die strakke compositie is ook in Day een van de pijlers onder het verhaal. De roman speelt zich af tijdens drie dagen: 5 april 2019 in de ochtend, de middag precies een jaar later, en de avond van 5 april 2021. Rondom de pandemie. Op de achtergrond laat Cunningham die doorschemeren, maar niet meer dan dat, het is slechts het decor voor de lotgevallen van een gezin in Brooklyn, New York. Isabel en Dan, beide ruime dertigers, bewonen met hun kinderen Nathan (10) en Violet (5) een zogenoemde Brownstone. Zij is fotoredacteur bij een tijdschrift, hij kijkt tegen een half mislukte carrière als singer-songwriter aan maar houdt de moed erin. In het appartement op de zolder van hun huis woont Robbie, de jongere broer van Isabel. Met zijn vriend, de zoveelste, is het uit. Hij heeft alleen Dan nog, op wie hij al jaren verliefd is. Hij moet trouwens ook op niet al te lange termijn zijn zolder verlaten, zoals Dan en Isabel hem vriendelijk hebben laten weten. Dan kunnen beide kinderen een eigen kamer krijgen.

Met de basis van het verhaal zo gegeven, steekt Cunningham van wal. Hij vertelt zijn verhaal met compassie, als lezer leef je al snel mee. Zijn taalgebruik is zorgvuldig, het is een genot om een tekst te lezen die zo raak en tegelijkertijd at ease overkomst. De rust die daardoor ontstaat komt vooral tot zijn recht in de scènes die zich in de avond afspelen, in het derde deel, wanneer het gezin tijdelijk naar een oud huis op het platteland is verhuisd. Dat er aan het slot van de roman in feite aan de gezinssituatie niets lijkt te zijn veranderd – uitgezonderd Robbie’s lot – lijkt maar zo: onderhuids is alles gewijzigd, alleen zullen wij als lezers het vervolg niet meemaken.

Ik houd van auteurs die zo speels en vol fantasie een structuur aanbrengen in hun boek. Cunninghams stijl van schrijven is onberispelijk, met veel korte zinnen en haarscherp beschreven situatie en emoties. Hij brengt elk van de personages tot leven, zelfs in het relatief korte bestek van de roman ontkom je er niet aan voor sommigen een zwak te ontwikkelen. Hoe hij dat doet? Is het inleving? Is het oprechte empathie met de karakters die hijzelf tot leven heeft gebracht? Of is het het schrijfproces alle tijd gunnen, vooral niets haasten? Om dat te weten te komen, is er denk ik maar één oplossing: je aanmelden voor een cursus Creative writing aan Yale University. Die wordt namelijk sinds jaar en dag gegeven door Cunningham.

Michael Cunningham / Day /  273 blz / Random House, 2023 

Nederlandse editie: Dag / Uit het Engels vertaald door Lucie van Rooijen en Inger Limburg / Prometheus, 2023



zondag 8 september 2024

Chopin op de Antillen

Sinds enkele weken is het zomer in mijn auto. Dat klinkt misschien als een wat ongewoon begin van een blogje, maar het is werkelijk waar. Iedere rit van langer dan pakweg een kwartiertje wordt opgevrolijkt door iets dat voor mij on-Nederlands aanvoelt. Dat me in een vrolijke stemming brengt, die meestal nog lang blijft hangen. En dat is begonnen door het lezen van een boek, vandaar dat ik er hier over kan schrijven. Hoe dat zit? Tot voor kort dacht ik dat ik van Jan Brokken, een van mijn favoriete schrijvers, alles had gelezen. Tot ik in een kringloopwinkel het boek Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin in handen kreeg. Een gloedvol geschreven muziekgeschiedenis van de Nederlandse Antillen. En dat boek ging vergezeld van een CD, die een wereld voor mij opende. Met dank aan Jan Brokken.

Het boek dateert van 2005, maar het eerste zaadje ervoor werd al gelegd in oktober 1999. Toen las Brokken, op een lezingentour door een winters Duitsland, in de Süddeutsche Zeitung een verslag van de herdenking van de honderdvijftigste sterfdag van Fryderyk Franciszek Chopin. Die plechtigheid vond plaats in de Heilige Kruiskerk in Warschau, waar het hart van de componist in een urn wordt bewaard. Een week na die dienst begon op Zelazowa Wola, het landgoed op zo’n vijftig kilometer westelijk van Warschau waar Chopin werd geboren, een marathonconcert waarop zes pianisten alle solowerken uitvoerden. Beide gelegenheden trokken honderden bezoekers van verschillende nationaliteiten. Waaronder een groepje van elf Antillianen, die in de kerk neerknielden voor de urn. Niemand, zowel de journalist als het organiserend comité, kon hun aanwezigheid verklaren. Brokken had een vermoeden. Hij woonde al jaren op Curaçao en wist dat de muziek van de Pool op de een of andere wijze nauw verbonden was met de muziek die op de Caraïbische eilanden werd beoefend. Dat ging hij uitzoeken.  

Wederzijdse beïnvloeding van muziekstijlen, dat is wat Brokken tegenkomt: ´Ik vond in de Antilliaanse muziek waarnaar ik in mijn reisverhalen zoek: hoe culturen in elkaar overgaan’. Al zo vroeg als de eerste helft van de negentiende eeuw, nog tijdens het leven van Chopin, stak zijn muziek de oceaan over, veelal via schepen van de koopvaardij en later vooral de transporten van tot slaaf gemaakten. Veel Caraïbische componisten ervoeren die muziek als inspirerend. Je kan er op zingen en, nog veel beter, op dansen. Als huis-, tuin- en keukenpianist studeerde Brokken met enige moeite Antilliaanse dansen, walsen en mazurka’s in, om te ontdekken dat dat niet meevalt: ‘Ze zijn zangerig van aard, waardoor de melodieën zich snel en gemakkelijk in je geheugen griffen; ze zijn ook nog eens melancholiek van toon, en die stemming past goed bij de lome tropenavonden. Maar je moet lenige vingers hebben om ze met zwier te spelen.’ En ook: ‘De Antilliaanse componisten volgden het voorbeeld van Chopin. Toen ik hun werken instudeerde, begreep ik waarom: ze vergeten nooit dat de linkerhand de dansmaten moet blijven aanhouden. Zonder die huppelende linkerhand zou het karakter van de muziek verloren gaan.’  

Een van de vroegste bewonderaars van Chopin was de in het gehele Caraïbische gebied en daarbuiten werkzame componist en dirigent Louis Moreau Gottschalk (1829-1869). In zijn korte maar avontuurlijke leven, dat bestond uit een klassieke muziekopleiding in Europa, een ontmoeting met Chopin en componeren, bereisde hij zowel Noord- als Zuid-Amerika en maakte de muziek van zijn afgod daar populair. Maar ook zijn eigen bewerkingen daarvan. Brokken schrijft dat Gottschalk de mazurka, de polka en de contradans net zo lang transformeerde tot ze meer aan zwiepende palmen deden denken dan aan ruisende Poolse berken.

Omstreeks 1900 bereikte de muziekcultuur op Curaçao een hoogtepunt. Enkele tientallen componisten bedienden de muziekbehoefte van enkele tienduizenden inwoners. Muziek vormde een integraal deel van het dagelijkse leven, voor feestjes, begrafenissen of een ander officieel moment bestelde je een gauw nog even een compositie. Voor niet al te bewerkelijke wensen kon de levertijd zo kort zijn als een dag. Maar naast het leveren van dergelijke gebruiksmuziek bouwde een handvol componisten serieus aan een oeuvre. Het werk van  Wim Statius Muller, Joseph Sickman Corsen, Edgar Palm en anderen werd uitgevoerd in concertzalen, ook buiten de Antillen. Zelfs in het Amsterdamse Concertgebouw. En ook vandaag de dag houden vooraanstaande artiesten, zoals de zangeressen Izaline Calister en Tania Kross, met veel succes de muziek van de eilanden in ere.

Een van de dingen die Brokken zo leesbaar maakt, is zijn gewoonte om waar hij kan iets persoonlijks in te voegen. Ter illustratie: ‘De bewondering voor de Pool had ongetwijfeld ook met het karakter te maken dat uit zijn muziek sprak. Chopin was een elegant wezen. Niet zo vrouwelijk innemend als ik op mijn negende jaar vermoedde, toen ik zijn portret uit de radiogids knipte. Bij aankondiging van Chopin-vertolkingen werd altijd het schilderij van Delacroix afgedrukt, waarop de componist is vereeuwigd met woeste kastanjebruine lokken, een scherpe rechte neus en een broeierige, naar binnen gerichte blik. In werkelijkheid had hij mat, kleurloos haar; een haakneus, pruillippen en wimperloze, schuwe ogen. Het dandyachtige imago was een creatie, bedoeld om de geest van de romantiek te verspreiden.’

Die CD die Brokken bij zijn boek liet voegen geeft een helder overzicht van de verwerking van Chopins muziek op de Antillen. Het op een na laatste nummer daarop is ‘Bendishon Disfrasá’ van de Curaçaose musicus Oswin Chin Behilia (1938). Hemelse muziek. De gelijknamige CD, die waarnaar ik dus vrijwel dagelijks luister, staat op Spotify. Bij deze daarom eenmalig een lees- én luistertip.

Jan Brokken / Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin / 304 blz / Atlas Contact, 2018

donderdag 5 september 2024

De boekverfilming

Toen ik een half jaar geleden de speelfilm The Zone of Interest zag, maakte dat diepe indruk op me. De kille, afstandelijke manier van acteren en filmen, de absurde tegenstelling van een huiselijk leven vlak naast het vernietigingskamp Auschwitz, de angstkreten uit het kamp die af en toe over de hoge scheidingsmuur doordrongen tot in de lieflijke tuin van Hedwig Höss, de echtgenote van kampcommandant Rudolf Höss. Dat de film was gebaseerd op een gelijknamige  roman van Martin Amis heb ik me toen niet gerealiseerd. Maar onlangs kwam ik dat boek tegen, en was nieuwsgierig genoeg om het direct te lezen.

De roman dateert van 2014. Voor Amis was het onderwerp niet nieuw, zo'n twintig jaar daarvoor had hij het ook al eens verkend in de roman Time's Arrow. Sindsdien bleef de materie hem fascineren, hij las erover en bezocht het kamp.

Mij krijg je niet snel mee om een verfilming te gaan zien van een boek dat ik al heb gelezen en goed vond. Meestal wordt zo'n verhaal er namelijk niet beter van. Versimpeling is misschien de beste omschrijving, dat wat de auteur in zorgvuldige taal, subtiel en genuanceerd op papier heeft gezet wordt heel vaak platter. Dat is begrijpelijk, want een roman van pak en beet driehonderd bladzijden lees je in een uur of acht, terwijl in de gemiddelde film het verhaal er in max drie uur doorheen wordt gejast. Ook is het maar de vraag of de manier waarop jij tijdens het lezen het verhaal hebt gevisualiseerd - dat doe je als lezer onbewust - een beetje overeenkomt met de ideeën van de makers van de film.

Het opmerkelijke van de verfilming van The Zone of Interest is dat die ten opzichte van het boek vooral is uitgekleed, gestript. In de roman gebeurt van alles. Een groot deel van de tijd verkeer je als lezer binnen de muren van het kamp. Je maakt de aankomst van de treinen mee, de selectie en de tocht naar de ‘douches’, de gaskamers. Het alledaagse functioneren van het kamp lijkt aan de buitenkant strak en militaristisch, maar achter de schermen wordt er door de kampleiding flink aangerommeld. Er is een meervoudig perspectief, want er zijn drie vertellers: de kampcommandant, die bij Amis Paul Doll heet, de officier Golo Thomsen die is belast met de bouw van een fabriek van IG Farben, net buiten het kamp, en de Poolse Jood Szmul, die is belast met het leegruimen van de gaskamers na iedere ‘douche’. Doll weet de fles aardig te raken en raakt  langzaamaan de weg kwijt. Thomsen, een neefje van Hitlers secretaris Martin Borman, is een sympathieke rokkenjager die verliefd raakt op Hannah Doll, de vrouw van de commandant en ook daadwerkelijk toenaderingspogingen doet.  En Szmul leeft van dag tot dag in het besef dat iedere ruimingsploeg na enkele maanden zelf zal worden opgeruimd. Zijn grootste angst is dat hij, vóór dat gebeurt, op een dag zijn vrouw, die nog op vrije voeten is, zal aantreffen in de berg lijken.

Wie de film heeft gezien realiseert zich inmiddels wat de filmmakers hebben gedaan: alle jassen van de haakjes gehaald, alleen de kale kapstok staat er nog. Het boek is indrukwekkend, maar uiteindelijk is het een roman zoals er meer zijn geschreven. De film bestaat vrijwel uitsluitend uit de hoogst noodzakelijke verhaallijnen en dito scènes. In het boek is vrijwel continu iemand aan het woord, en hebben we te maken met talrijke monologues interieurs. De film bevat veel stiltes, het kamp wordt nauwelijks benoemd. Het Kwaad, dat wat je met een hoofdletter schrijft, hoef je immers niet uit te leggen. Het impliciet tonen voldoet, het is immers universeel begrijpelijk.

Door het scenario van de film slechts losjes te baseren op het origineel van Amis en er vervolgens een volkomen eigen draai aan te geven heeft Jonathan Glazer, verantwoordelijk voor scenario en regie, een nieuw kunstwerk geschapen. De film is even authentiek als de roman, een vergelijking is niet zinvol. Zo kan ik prima leven met boekverfilmingen... 

Martin Amis / The Zone of Interest / 311 blz / Vintage Books, 2014

Nederlandse editie: Het interessegebied



zondag 1 september 2024

De Nieuwsgier

Een huis of appartement in het historische hart van Den Haag is voor de meesten van ons niet weggelegd. Te duur. En wanneer je ook nog een mooi uitzicht op je verlanglijstje hebt staan, kun je het helemaal vergeten. Onbetaalbaar. De achttiende-eeuwse courantier en schilder Jacob Campo Weyerman moet zich dan ook de koning te rijk hebben gevoeld toen hij eind 1738 een kamer betrok met bijgaand uitzicht op de Hofvijver, het Binnenhof en het Mauritshuis zou je denken. Maar nee, niets was minder waar. Die kamer bevond zich namelijk in de Gevangenpoort, en Weyerman werd daar ondergebracht omdat hij werd verdacht van meerdere misdrijven. Een half jaar later, na eindeloze verhoren, besloot de rechtbank hem ‘te confineren voor altoos’. Levenslang dus. Uit te zitten in diezelfde Gevangenpoort. Op eigen kosten. 

Jacob Campo Weyerman (1677-1747) was onbetwist een van de meest kleurrijke figuren van zijn tijd. Hij kende een jeugd als zoon van een militair in het leger van prins Willem III en een moeder die als een soort marketenster de plaatsen in Brabant volgde waar haar man was gelegerd. Zijn eigen militaire loopbaan was kort, en weinig succesvol. Een leertijd bij een kunstschilder bracht zijn artistieke talent voor het schilderen van bloemstillevens aan het licht en opdrachten volgden, maar met vrijwel al zijn opdrachtgevers kreeg hij ruzie. De constante in zijn optreden lijkt te zijn dat hij maar moeilijk iemand boven zich kon dulden. Als kunsthandelaar maakte hij vervolgens een paar grote klappers, maar overtrad de grenzen van het metier en moest de benen nemen. Rondreizend, nu eens hier en dan weer daar wonend, rondhangend in de indertijd populaire koffiehuizen, las hij vaak de lokale krantjes die daar lagen. En zo ontstond het idee: zo’n krantje, dat kon hij veel beter! Actueler, smeuïger, meer de lezer aan zich bindend. En in 1720 begon hij met De Rotterdamsche Hermes.

Een lokale krant, een keer per week verschijnend, in het begin vier pagina’s folioformaat, later acht. Lokale nieuwtjes kon je er in vinden, maar de Rotterdamse lezers lazen ook graag nieuws uit andere steden en over landelijke onderwerpen. En, iets wat je misschien niet direct verwacht, opiniestukken over maatschappelijke kwesties. Weyermans balanceerde bij het schrijven van die laatstgenoemde artikelen heel subtiel op het verwachtingspatroon van zijn vaste lezers, dit waren immers de stukken waarover de heren in de koffiehuizen met elkaar in discussie zouden gaan. Gaandeweg verfijnde Weyerman hierin zijn techniek. Ook gaandeweg trad hijzelf meer op de voorgrond. Want als hij íets had, was het wel een mening.

De naam Weyerman werd een begrip. Steeds na twee jaargangen hief hij zijn krant op en begon een nieuwe, niet nadat de oude door zijn drukker en uitgever in een mooie gebonden editie was aangeboden. Ze bestaan dus allemaal nog. Steeds 104 afleveringen van acht bladzijden. Na De Rotterdamsche Hermes volgden bladen als Den Amsterdamschen Hermes, op haar beurt opgevolgd door De Ontleeder der Gebreeken, Echo des Weereldts, De Doorzichtige Heremyt en Den Vrolyke Kourantier. Steeds met een iets andere insteek, maar zorgvuldig de trouwe lezer aan zich bindend. 

Hoe lang kun je doorgaan met zoiets? Wanneer raken je lezers verzadigd? Of jijzelf? Na ruim tien jaar, omstreeks 1730, bespeurde Weyerman bij zichzelf uitputtingsverschijnselen. Daarbij raakten zijn bronnen langzaamaan opgedroogd, over zowat alles had hij al eens of meermaals geschreven. Al enkele jaren nam hij veel over uit vooral Engelse kranten en boeken. Bijna niemand in Holland las Engels, dus dat was redelijk veilig en bovendien een min of meer geaccepteerde praktijk. Maar zelfs daarvoor ontbrak hem steeds vaker de energie. Zijn inkomsten liepen terug.

Weyerman was inmiddels bedreven in het journalistieke lospeuteren van informatie. Of anders in het logisch deduceren van informatie uit meerdere bronnen tot één gegeven. Met andere woorden: hij wist heel veel over de personen over wie hij schreef, die hij met zijn pen op de korrel nam. Kennis die hen chantabel maakte. Toen Weyerman eenmaal die grens was gepasseerd, met regelmaat zijn slachtoffers confronteerde met negatieve artikelen waarvan ze de verschijning konden afkopen, ging het vrij snel richting afgrond. Toen bleek ook dat hij in de jaren ervoor door zijn artikelen – die regelmatig onnodig kwetsend waren geweest – iets te veel vijanden had gemaakt. Een beschuldigend artikel over Holland´s nationale trots, de VOC, een stuk dat hij in opdracht schreef, als een huurmoordenaar met de pen, deed hem uiteindelijk de das om. 

Die cel in de Gevangenpoort was niet eens oncomfortabel. Hij had een bed, een haard, kreeg dagelijks water en brood en kon bij de cipier wat extra´s kopen wanneer hij geld had. Dat moest hij dan wel zelf verdienen, want zijn vrouw en kinderen leefden inmiddels van de armenzorg. Dus schreef hij, stelde een bloemlezing samen en meer van dergelijk sprokkelwerk. Een verzoek om de tralies voor zijn raampje te verwijderen, omdat die hem hinderden bij het schilderen van het uitzicht, werd niet gehonoreerd. Na acht jaar opsluiting, weinig tot geen buitenlucht, slecht eten en een gebrek aan beweging doofde zijn kaars langzaam uit. 

Peter Altena schreef met Nieuwsgier niet alleen een biografie met een uiterst toepasselijke titel, maar weet Weyerman ook uit het verdomhoekje te halen waarin hij door historici te lang is weggestopt. Je kan hem een charmante schelm vinden of een doortrapte boef, maar het is in ieder geval een man die voor honderd procent zijn eigen weg ging. De vele honderden kranten die Weyerman vulde, en die in de gebonden edities nog steeds zijn te lezen, vormen eigenlijk een monument dat hij, onbedoeld, voor zichzelf heeft opgericht en aan ons nagelaten. 

Peter Altena / Nieuwsgier. Jacob Campo Weyerman 1677-1747 / 368 blz / Boom, 2024