zondag 21 februari 2016

Wat is natuur nog in dit land?

Ik woon in een dorp in het weidegebied tussen Den Haag, Leiden en Zoetermeer, precies op de grens van het Groene Hart.  Vanuit mijn studeerkamer op de tweede verdieping van ons huis kijk ik uit over de weilanden. In 1995, toen wij er kwamen wonen, was de horizon aan alle zijden vrijwel leeg. Ruim twintig jaar later is de vooruitgang overal zichtbaar. Ons uitzicht op een mooie, eeuwenoude molendriegang is verloren gegaan. De molens zijn met enige moeite nog te onderscheiden tegen de gigantische vinexwijk die de gemeente Den Haag er pal achter heeft aangelegd. De bijdrage van Zoetermeer bestaat uit hoogbouw en een wanstaltig boven de weilanden uittorenend indoor ski-paradijs. Ook Leiden heeft inmiddels grootse plannen. Over twintig jaar zal er van de ruimte en de natuur rondom ons dorp waarschijnlijk weinig over zijn. Het is een klein land waarin we allemaal onze plannen willen verwezenlijken, denk ik dan maar.

Soms haalt de vooruitgang het landelijke nieuws en groeit het uit tot een twistpunt. De bekendste polder van Nederland? De Hedwigepolder, in Zeeuws-Vlaanderen. Hoe zat dat ook al weer, kort samengevat? De Antwerpse haven wil uitbreiden, daarvoor is land nodig. De Westerschelde moet worden verdiept, dat gaat ten koste van de natuur. Europese afspraken schrijven dan voor dat die natuur moet worden ‘gecompenseerd’. Die compensatie bestaat in de meeste gevallen uit het creëren van nieuwe natuur. Daarvoor is opnieuw land nodig, in dit geval de Hedwigepolder die weer wordt teruggegeven aan de zee. Op zich is zo’n project al een ingewikkelde zaak, waarbij de belangen van veel partijen in het geding zijn. Maar dit project is nog complexer, want het is grensoverschrijdend: de haven van Antwerpen ligt in België maar een deel van het gebied ten westen ervan, inclusief de oevers van de Westerschelde, is Nederlands grondgebied. Dat betekent dat ook politieke belangen een rol gaan spelen.

Chris de Stoop is een boerenzoon. Zijn ouders hadden een boerderij in de Zaligempolder, iets ten zuiden van de Hedwigepolder. Wij noemen het een boerderij, zijn ouders spraken van ‘ons hof’. Het is een oude boerderij, zoals er zoveel in het gebied staan, een boerderij met een geschiedenis. Tot voor enkele decennia werd daar het boerenbedrijf traditioneel uitgeoefend: ‘We waren allemaal trots op onze boerderij en trots op de grote mesthoop die er het middelpunt van vormde en die andere boeren de ogen uitstak. Hoe meer mest, hoe meer koeien in de stal, hoe meer vruchten op het veld. “Mest is de God van de landbouw”, werd vroeger gezegd en geschreven’.

De oudere broer van Chris de Stoop is voorbestemd om het bedrijf voort te zetten. Hijzelf gaat schrijven. Wel keert hij regelmatig terug naar de hoeve, omdat hij zich thuis voelt in de polder: ‘De volgende dag wandel ik de Zaligem rond. Ik heradem. Telkens als ik in de polder kom, voel ik een leegte en kalmte over me komen. De wind verjaagt de kwaaie gedachten en biedt troost. Niets bestaat nog, behalve de velden, de kreken, de dieren’.

In Dit is mijn hof beschrijft De Stoop wat er gebeurt wanneer het de boeren en andere bewoners van het gebied duidelijk wordt wat voor hen de gevolgen zullen zijn van de uitbreiding van de Antwerpse haven. De Stoop gaat in die periode ook weer wonen op de boerderij, om het allemaal van nabij te kunnen meemaken. Zijn relaas laat pijnlijk duidelijk zien hoe de belangen van de boeren bij dit project door de andere partijen volledig terzijde worden geschoven. Ik dacht altijd dat boeren en de natuurbeschermingsorganisaties overlappende belangen hadden, dus deels samen zouden optrekken tegen zoiets als industriële uitbreiding. Dat is hier niet het geval. De natuurbeschermingsorganisaties sluiten een convenant met de haven en de overheid. Ze gaan voor de door Europa voorgeschreven natuurcompensatie, het lot van de boeren kan ze niets schelen. 

De uitkomst van het project is natuurlijk voorspelbaar. De grote belangen winnen. Een mooi en productief landbouwgebied moet het afleggen tegen de belangen van de industrie, de natuurbeschermers en de politiek. Dat is frustrerend, maar niet nieuw. Wat dit boek zo lezenswaardig maakt is de manier waarop De Stoop het ‘klein’ maakt. Hij beschrijft de gevolgen van dit project voor individuele bewoners, voor de boer aan het eind van de dijk, voor zijn eigen familiebedrijf. Hij doet dat met compassie, gedreven, maar ook met gevoel voor relativering. In het grote geheel is het soms niet anders, lijkt hij te zeggen.

Een van de aspecten die mij het sterkst bijbleef van dit boek is dat van de ‘nieuwe natuur’. De compensatie-natuur. De Stoop beschrijft beeldend hoe die al zoekend wordt vastgesteld. Door ambtenaren, vanachter een bureau. Geadviseerd door natuurorganisaties die soms meer door idealisme dan door kennis worden gedreven. Die nieuwe natuur is dan gemaakt, is niet een natuurlijk ontstane natuur. Ik vraag me dan af of we dat wel willen. Of we daar wel zoveel geld aan willen spenderen. En of dat beter is dan mooie akkerbouwlanden en weidegronden die, naast natuur, ook nog iets opleveren?

Misschien moeten we maar accepteren dat ons land te klein is om ieder stukje lege ruimte en natuur ervan met hand en tand te verdedigen tegen de vooruitgang. De dichter J.C. Bloem had een vooruitziende blik toen hij in 1946 zijn eigen vraag ‘Wat is natuur nog in dit land?’ al beantwoordde met: ‘Een stukje bos, ter grootte van een krant’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten