zaterdag 28 november 2015

Uitgever uit hartstocht

Een van de mooiste beelden uit de biografie Geert van Oorschot, uitgever van Arjen Fortuin is dat van de uitgever die midden in de nacht, sigaar in de mond en hemd uit de broek, in de kelder van zijn pand aan de Herengracht in Amsterdam boeken inpakt voor verzending. Het is voor mij de bevestiging van het beeld dat ik altijd van Geert van Oorschot heb gehad, dat van een man die in zijn eentje zijn uitgeverij draaiende hield. Dat was feitelijk niet het geval, want zelfs in de beginjaren van zijn bedrijf beschikte hij over enkele medewerkers, maar zijn werkwijze én zijn optreden naar buiten deden die indruk gemakkelijk ontstaan. Van Oorschot cultiveerde dat beeld zelfs, het onderscheidde hem van veel andere Nederlandse uitgevers. Arjen Fortuin schreef over deze opmerkelijke man een biografie die een feest is om te lezen.

De provinciestad Vlissingen was de plek waar het allemaal begon. Geert van Oorschot werd daar in 1909 geboren als zoon van Johanna Smallegange en Levien van Oorschot. Zijn ouders waren overtuigde vrijdenkers. In 1919 was Levien, metselaar van beroep, lijsttrekker van de ‘Socialistische Partij’ en kwam in de gemeenteraad. Hij zou het tot wethouder en loco-burgemeester brengen. In het gezin Van Oorschot speelde cultuur een belangrijke rol. Beide ouders waren betrokken bij de toneelvereniging ‘Uit het volk – Voor het volk’, Levien vooral als regisseur en Johanna als steractrice. Later in zijn leven zou Geert van Oorschot zich trots herinneren hoe zijn moeder schitterde in Op hoop van zegen van Herman Heijermans, die zelf naar de première kwam. Als uitgever zou hij Heijermans’ verzameld werk in chique dundruk aan zijn fonds toevoegen.

Met zijn diploma van de HBS op zak verliet de zeventienjarige Van Oorschot Vlissingen. Hij wilde de grote wereld in. Het liefst als dichter, of anders in de politiek. Beide dromen zou hij niet waarmaken. Zijn gedichten, vaak enigszins pathetische verzen overstromend van romantiek of sociaal gevoel, vonden geen publiek. Ook zijn betrokkenheid bij de politiek werd gekenmerkt door hartstocht. Zo weigerde hij in 1928 de militaire dienstplicht, wat hem op een gevangenisstraf van acht maanden kwam te staan. De koers van de SDAP, gericht op langzame en ‘natuurlijke’ verandering van de maatschappij, was niets voor hem. Vanaf het begin was hij daarom betrokken bij de afsplitsing in 1932 van de linkervleugel van de SDAP in een nieuwe partij, de Onafhankelijke Socialistische Partij. Als bevlogen redenaar reisde hij het land rond. Hij trakteerde zijn gehoor niet alleen op meeslepende betogen, maar bood het ook de gelegenheid tijdens de bijeenkomsten verantwoorde literatuur aan te schaffen. Dat deed hij als een van de medeoprichters en de drijvende kracht achter Het Roode Baken, een vereniging die zich beijverde goedkope bundels socialistische literatuur uit te geven.

Poëzie, politiek, literatuur met een boodschap: rond zijn vijfentwintigste had Van Oorschot al ruime ervaring opgedaan met wat later de kern van zijn uitgeversactiviteiten zou vormen. Voeg daaraan zijn talent om producten aan de man te brengen toe en het beeld is compleet. In de jaren dertig doorkruiste hij Nederland op een fiets met op de bagagedrager zijn ‘vliegende boekhandel’, op zoek naar lezers. Hij was ook verkoper voor de uitgevers Stols en Querido. Het laatste bedrijf leidde hij als directeur veilig door de oorlog. En toen, in 1945, was het tijd voor zijn eigen uitgeverij.

Zoals de meeste beginnende uitgevers had ook Van Oorschot het de eerste jaren financieel niet gemakkelijk. Wat hem erdoorheen hielp waren zijn literaire smaak en zijn zakelijk instinct. In later jaren, toen hij al de sterrenstatus had bereikt, vertelde hij graag dat hij uitsluitend goede boeken uitgaf. Dat was lichtelijk bezijden de waarheid, maar zijn eigen inhoudelijke oordeel woog wél zwaar bij uitgeefbeslissingen. Zo wilde hij graag de klassieke Russen uitbrengen omdat hij die graag las. En wist hij daar zakelijk op de lange termijn een succesvol project van te maken door een oorspronkelijk idee voor een selectie uit de verhalen van Tsjechov om te buigen naar een reeks waarin het werk van alle Russen grotendeels in nieuwe vertalingen zou verschijnen. De finishing touch was zijn beslissing de boeken uit te voeren in dundruk, in een linnen band en met chique vormgeving. De boeken werden daarmee ook een ‘hebbeding’. Op 22 april 1953 verstuurde hij het persbericht over de Russische Bibliotheek: een reeks vertalingen  van ‘een der grootste perioden uit de litteraire geschiedenis van de mensheid’ in 33 delen. De benodigde fondsen voor dit megaproject wist Van Oorschot los te krijgen via zijn netwerk.

Naast smaak en zakelijk inzicht moet een uitgever ook de durf hebben om een groot project aan te gaan, of om een omstreden boek uit te geven. Van dat laatste zijn de vroege romans De tranen der acacia’s (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951) van Willem Frederik Hermans een mooi voorbeeld. In het laatste boek moeten de katholieken het ontgelden. De verontwaardiging bij het gelovige volksdeel was groot, op last van de minister van justitie leidde het zelfs tot een proces tegen de schrijver. Van Oorschot vond dit prachtig, enerzijds omdat hij het met de strekking van de roman eens was en het waard vond die te verdedigen, maar zeker ook vanwege de publiciteit. Het boek vloog de boekhandels uit.

De soms bijna ongelooflijke verhalen over de uitgever Van Oorschot kennen we allemaal. Hoe hij boekhandelaren, hoewel ze vastbesloten waren niet al te veel in te kopen, bij zijn bezoek opzadelde met veel te grote voorraden. Hoe hij jarenlang auteurs, met Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve voorop, afrekeningen overlegde die wel erg voordelig waren voor de uitgeverij. En hoe hij vrienden en relaties boeken schonk, om ze dan enkele dagen later door de administratie een factuur te laten sturen. Al deze verhalen en nog veel meer, geplaatst in een context, staan in deze prachtige biografie. Tezamen geven ze een fascinerende inkijk in een stukje van het literaire leven van de tweede helft van de twintigste eeuw. De eyeopener voor mij zijn echter vooral de passages die Fortuin besteed aan het privéleven van de uitgever.

De scheiding tussen werk en privé is bij Geert van Oorschot soms moeilijk te maken. Zijn auteurs waren ook zijn vrienden. Hij nodigde ze uit voor etentjes en logeerpartijen, maar kon ook onverwacht bij hen voor de deur staan, een boek (geschenk) en een fles jenever (voor zichzelf) in de hand. In 1963 maakte Guido, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, op negentienjarige leeftijd een einde aan zijn leven. Dat veroorzaakte bij Van Oorschot en zijn vrouw Hillie een trauma waar ze tot het einde van hun leven onder leden. Van Oorschot voelde zich schuldig. In zijn houding naar jonge mannelijke auteurs werd dat soms zichtbaar, de relatie leek voor Van Oorschot soms verder te gaan dan alleen die tussen uitgever en auteur. Jeroen Brouwers, jarenlang bevriend, was een van de voornaamste objecten van affectie.

De uitgever wilde als jongeman graag dichter worden. Poëzie bleef zijn hele leven zijn passie, maar hij werd uiteindelijk schrijver van proza. Onder het pseudoniem R.J. Peskens publiceerde Geert van Oorschot in 1975 de verhalenbundel Twee vorstinnen en een vorst, waarin hij terugkeert naar zijn jeugd in Vlissingen. Dat boek werd een bestseller. Nog enkele bundels zouden volgen.  Voor hemzelf was deze erkenning als auteur misschien wel even wezenlijk als het succes van zijn uitgeverij. Ofschoon ook hier de grenzen vervaagden. Van Oorschot liet de opbrengsten van zijn boeken volledig terugvloeien in zijn uitgeverij: want de uitgeverij, dat was hijzelf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten