
Het boek beschrijft de laatste tien dagen van 1946, maar het zijn in Egters' leven bepaald geen feestdagen. Hij bezoekt vrienden en gaat met hen uit. Hij ergert zich aan zijn ouders. Met niemand maakt hij echt contact, men praat meestal langs elkaar heen. En over alles ligt een vlakke somberte. Het verhaal is doortrokken van een sfeer van depressie, walging en ook angst, wat het sterkst tot uiting komt in de dromen waardoor Frits 's nachts wordt geplaagd. Het opmerkelijk sterke slot van het verhaal plaatst het voorgaande in een ander perspectief en tilt voor mij het boek naar een hoger niveau.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten