zondag 29 juni 2025

Vorm geven aan heel dagelijkse dingen

Wie onlangs Perfect Days heeft gezien, de speelfilm waarin Wim Wenders een schoonmaker van openbare toiletten in Tokio portretteert, heeft kennis gemaakt met meer dan één aspect van de Japanse samenleving. De stad, in ieder geval het centrum ervan, oogt schoon. Japanners deponeren hun afval namelijk gewoon in de daarvoor bestemde vuilnisbakken, zo moeilijk is dat niet. Het lijkt er ook veilig, je kan ’s avonds laat zonder gedoe over straat. En je fiets zomaar ergens achterlaten en die uren later schijnbaar achteloos weer oppikken, zonder de angst voor diefstal, is voor een grote stad ook vrij opmerkelijk. En dan die openbare toiletten: juweeltjes zijn het, stuk voor stuk. Ze zijn de afgelopen jaren ontworpen door gerenommeerde vormgevers. Ze staan in het groen, in of bij parkjes. Ze zijn voorzien van slimme en soms speelse gadgets. En beantwoorden aan de voorliefde van veel Japanners om hun leefomgeving te verfraaien, zelfs als het gaat om zoiets banaals als een openbaar toilet. De film van Wenders maakte het Tokyo Toilet Project wereldberoemd. De wandeling langs de zeventien toiletten, alle in de wijk Shibuya, is inmiddels razend populair onder toeristen. Wanneer je onder het lopen flink doordrinkt, zou je enkele toiletten ook daadwerkelijk kunnen uitproberen, stel ik mij zo voor.

Die neiging om zaken schoon en vooral mooi te willen afwikkelen vormt het uitgangspunt van de vorig jaar verschenen roman Boven aarde, beneden hemel van Milena Michiko Flašar. Daarin staat een jonge Japanse  vrouw centraal, Suzu, die op zichzelf in een grote stad woont waar zij als serveerster in een diner werkt. Met haar ouders, die in een stadje op het platteland wonen, heeft zij weinig contact. Vrienden heeft zij niet, de enige aanspraak die zij heeft is die van haar hamster. Dit leven, dat je toch wel enigszins uitzichtloos zou kunnen noemen, verandert op de dag dat ze besluit te reageren op een vacature waarin om een schoonmaakster wordt gevraagd. Maar niet zomaar een schoonmaakster …

Kodokusha is de term waarmee het wordt omschreven: ´eenzame overledene´. Het verwijst naar de dood van mensen die eenzaam in hun huis sterven. In Japan overkomt dat hoofdzakelijk mannen van middelbare leeftijd en ouder die geen familie of vrienden meer hebben, of het contact daarmee hebben verloren. Zich bewust van zo’n mogelijk scenario, een eenzame dood, sluiten velen van hen nog tijdens hun leven een contract met een firma die is gespecialiseerd in het opruimen en schoonmaken van hun huis of appartement na hun dood. Zo’n operatie behelst het verwijderen van verontreinigingen zoals lichaamsvocht, van geuren en ongedierte – soms heeft het even geduurd voordat buren de ‘afwezigheid’ van hun buurman hadden ontdekt. Na het afvoeren van de inboedel wordt zo’n huis of appartement dan leeg en blinkend schoon opgeleverd. Heel persoonlijke objecten, bijvoorbeeld een fotoalbum of medailles, worden apart gehouden en in de vorm van een ‘herinneringsdoos’ aangeboden aan nog levende familieleden, mochten die er zijn.

Bij zo’n bedrijf gaat Suzu aan de slag. Het is zwaar werk, zowel lichamelijk als emotioneel. Ofschoon ze zich probeert af te sluiten voor de indrukken die ze opdoet tijdens een schoonmaak, kan ze niet voorkomen dat het haar soms aangrijpt. Dit wordt versterkt omdat de eigenaar van de firma, de al wat oudere meneer Sakai, er op staat iedere schoonmaak in te kleden met het nodige ceremonieel, zoals een dichterlijke groet bij aankomst en een vaarwel bij afronding. Hij kent immers de mensen wier leven ze opruimen, hij heeft contact met hen gehad toen zij – soms lang geleden – de overeenkomst afsloten. En heeft hen beloofd van hun levenseinde alsnog een waardig en smaakvol moment te maken.

De baan blijkt precies wat Suzu nodig had om uit haar isolement te raken, haar eigen eenzaamheid beetje bij beetje te verruilen voor sociale contacten. Het is mooi hoe Flašar werkt met spiegelingen, Suzu´s situatie verweeft met haar ervaringen op het werk. Met een jongen die tegelijk met haar werd aangenomen krijgt zij – heel voorzichtigjes - een relatie.

Milena Michiko Flašar (1980) is de dochter van een  Oostenrijkse vader en een Japanse moeder. Ze is de auteur van een klein oeuvre, romans die gaan over specifiek Japanse maatschappelijke kwesties. Een paar jaar geleden las ik van haar Een bijna volmaakte vriendschap, een roman over het verschijnsel hikikomori. Daarbij zonderen meestal jonge mensen zichzelf voor minstens zes maanden vrijwillig af in een huis of kamer, waarbij ze het contact met familie en vrienden tot een minimum beperken. Een aangrijpend en lastig te verklaren fenomeen. Net als kodokusha, dat zo’n dertigduizend maal per jaar plaatsheeft, vooral in grote steden, is ook dat een vrij veel voorkomend verschijnsel. 

Milena Michiko Flašar / Boven aarde, beneden hemel / Vertaald uit het Duits door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen / 288 blz / Cossee, 2024

zondag 22 juni 2025

Een droombaan in Moskou

Een aanstelling als correspondent: voor sommige journalisten is het een droom. Werken en wonen in een land waar je iets mee hebt, en over de gebeurtenissen in dat land verslag doen in de Nederlandse media. Ook Iris de Graaf (1991) droomde ervan. Het land waar zij van hield was Rusland. Haar oma, Katja, was een Russische, meer specifiek een Oekraïense, die als jonge vrouw in de heksenketel van de Tweede Wereldoorlog in Nederland terecht was gekomen. Van haar hoorde Iris talloze verhalen over Rusland, genoeg om als tiener met een woordenboek alvast Russische woorden te leren, en later Slavistiek te gaan studeren in Groningen. Vanaf 2015 was ze online verslaggever bij NOS op 3 en NOS Stories En in het voorjaar van 2020, nadat bekend was geworden dat David Jan Godfroid opnieuw correspondent voor de Balkan zou zijn en er voor zijn post in Moskou een vacature ontstond, solliciteerde Iris en kreeg ze de baan. Een droom die uitkwam.

Een gemakkelijke plek was Moskou al jaren niet mee voor een correspondent. De hoop die er had geheerst onder Gorbatsjov was langzaamaan verdwenen tijdens het bewind van Jeltsin. De aantasting van de democratie en de inname van de Krim onder Poetin creëerde een onheilspellende sfeer. Tenminste, voor de Russen die prijs stelden op zaken als een vrije meningsuiting en eerlijke verkiezingen. Maar het Rusland waarin Iris de Graaf haar correspondentschap begon was een verscheurd land: miljoenen Russen vonden het wel goed wat Poetin deed. Zagen hem als een soort vaderfiguur, hij deed immers wat goed was voor het land. Die tweedeling onder de bevolking maakte het voor een Westerse journalist lastig om te werken. En sinds de inval in Oekraïne, in februari 2022, ook ronduit gevaarlijk. 

In Vrijuit: Over Rusland en de liefde voor een land die niet wederzijds bleek te zijn geeft De Graaf ons een mooi inkijkje in het vak van correspondent. Haar team bestaat uit drie man: de Russische Irina, de producente, die dit werk al dertig jaar doet; de cameraman, Faik; en zijzelf. Alle drie in freelance dienst van de NOS. Daarnaast is er, indien nodig, altijd een tweede correspondent die bij afwezigheid van Iris klussen kan verzorgen. Iris en Irina kiezen de onderwerpen voor reportages, maar ook de nieuwsredactie van de NOS in Hilversum doet voorstellen. Naast de voor de hand liggende nieuwsonderwerpen wil Iris graag de gewone Rus in beeld brengen en laten praten. Het liefst buiten zicht van de politie, om moeilijkheden te voorkomen. Niet dat ze illegaal bezig zijn, integendeel, ze zijn steeds op stap met een dikke map vol met afgestempelde vergunningen. Maar Russische agenten steken daar graag hun neus in, voor de zekerheid. En ontdekken dan regelmatig iets waardoor het tóch niet mag.

Rusland is een immens land, voor speciale reportages moeten ze soms wel een etmaal reizen. Kostbaar is dat natuurlijk ook. Wanneer Rusland na de inval in Oekraïne wordt buitengesloten van het systeem van internationale banktransacties, is De Graaf gedwongen minstens eenmaal per maand naar Nederland te reizen om bij de NOS het benodigde geld voor het draaiende houden van het kantoor cash op te halen. Steeds op een vlucht via Dubai of Istanboel, want directe vluchten op Rusland zijn er niet meer. Geld dat ze dan weer Rusland in moet zien te krijgen.

Een meerwaarde aan Vrijuit zijn de persoonlijke details. In korte hoofdstukjes krijgen we een beeld van Katja, de Russische oma van Iris. Ook de ´relatie op afstand´ van Iris en haar vriend komt aan bod. Van de online maaltijden, waarbij ze beiden iets bestellen en dat gezamenlijk voor de laptop opeten, kletsend, hij in Nederland en zij in haar Moskouse appartementje, tot aan de moeilijke momenten waarop je je afvraagt of zo´n relatie wel genoeg biedt om het jaren vol te houden.   

Maar er waren ook opstekertjes. Een ervan leek mijlenver af te staan van haar Russische leven, maar had er alles mee te maken. In 2022 verleende het tijdschrift Harper’s Bazaar haar de Woman of the Year Award voor haar onbevreesdheid en vastberadenheid. De prijs werd uitgereikt tijdens een gala in Amsterdam, bij welke gelegenheid ook een fotoreportage van haar werd gemaakt, gekleed in chique designeroutfits.

Tweemaal haalt de NOS Iris terug uit Rusland. De eerste keer is dat kort na de Russische inval in Oekraïne, in maart 2022, wanneer de veiligheidscoördinator in Hilversum inschat dat Poetin weleens de staat van beleg zou kunnen uitroepen. Twee maanden later reist ze terug naar Moskou, haar eigen keuze. Het is een wezenlijk veranderd Moskou waarin ze terugkeert. De regels waaraan westerse journalisten zich moeten houden bij hun werk zijn aangescherpt, het aantal voorschriften en verboden vertienvoudigd. Al bij haar aankomst op de luchthaven wordt Iris langdurig ondervraagd, waarbij vooral het in Den Haag gevestigde Internationale Strafhof een gespreksonderwerp is. Dat lijkt Nederland in de ogen van de agenten tot een vijandige natie te maken. En Iris tot een vertegenwoordigster daarvan. Die tweede periode in Rusland krijgt langzamerhand lugubere randjes. Op een avond komt ze thuis en ziet op meerdere plekken hoopjes zaagsel op het tapijt liggen. Er is geboord in de muren en het plafond, en het zaagsel lijkt bewust achtergelaten. De druk opvoeren, heet dat. Haar bang maken, weten dat je misschien wordt afgeluisterd in je eigen woning. 

Het is de periode van de laatste processen tegen Aleksej Navalny. Het is ook de periode waarin de correspondent van de Wall Street Journal tijdens een reportage in het binnenland wordt gearresteerd op verdenking van spionage, voor de rechter komt en twaalf jaar cel krijgt. Dat is voor veel westerse correspondenten de spreekwoordelijke druppel. Is het werk dat je zo graag doet het waard zo’n risico te nemen? Vrijwel alle grote kranten en zenders halen hun medewerkers terug. Ook de NOS, die vermoedelijk getipt was dat Iris op het punt stond te worden opgepakt. Iris kreeg out of the blue een bericht uit Hilversum met de strikte opdracht binnen drie uur het land te verlaten. Met slechts enkele koffertjes reed ze halsoverkop naar de luchthaven, en zat even later op een vlucht naar het buitenland. Rusland zou ze nooit meer inkomen zolang het huidige regime aan de macht was, dat was duidelijk.

Het opschrijven van haar belevenissen als correspondent was voor Iris een manier om de frustraties en opgebouwde spanningen kwijt te raken. Als lezer leef je met haar mee omdat ze heel open is: de emoties variëren van een juichende blijdschap aan het begin van haar aanstelling tot een leven waarin angst voor wat elk moment kon gebeuren alles overheerst. En woede, omdat één man het leven van zoveel Russen verpest. Maar ze blijft altijd professioneel. Dat zie je ook soms op de avonden dat zij het NOS Journaal presenteert. Dat doet ze sinds januari 2024. Met enige regelmaat spreekt zij dan met Geert Groot Koerkamp, haar ex-collega als correspondent. Hij werkt daar nog steeds, nu al meer dan dertig jaar. Het moet voor haar een wat vreemde ervaring zijn zo’n gesprek met hem te hebben, zij in Hilversum en hij in Moskou. Maar dat laat ze niet merken.

Iris de Graaf / Vrijuit: Over Rusland en de liefde voor een land die niet wederzijds bleek te zijn / 368 blz / Lebowski, 2025  //  Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 10 uur en 42 minuten / Lebowski, 2025, via Storytel

maandag 16 juni 2025

De ´echte´ Soldaat van Oranje?

Las u het boek, geschreven door Erik Hazelhoff Roelfzema? Of zag u de film, geregisseerd door een nog jonge Paul Verhoeven? En misschien bezocht u ook nog eens de musical, die inmiddels al zo’n vijftien jaar loopt? Kortom, er was genoeg gelegenheid om kennis te maken met het verhaal van de Soldaat van Oranje. Miljoenen mensen deden dat dan ook, het verhaal is, na het Dagboek van Anne Frank, misschien wel het meest beeldbepalend geweest in onze beleving van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook een verhaal dat zo langzamerhand behoorlijk is uitgemolken. Wat zou je immers nog kunnen toevoegen aan alles wat er al over is gezegd? Nu, na lezing van Spion in smoking. Het intrigerende levensverhaal van Engelandvaarder en geheim agent Peter Tazelaar is het antwoord: best wel veel. 

Het is een iconische scène, daar in het eerste oorlogsjaar op het strand van Scheveningen, laat op de avond vlak voor een Kurhaus vol met feestende Duitse militairen. Een man wordt door een tweede man uit een drijfnat wetsuit geholpen, waaronder hij een smoking blijkt te dragen. Er wordt nog even wat sterke drank over de smoking gesprenkeld en dan loopt de man, een beetje zwalkend, richting het centrum van Den Haag. De andere man rent intussen terug naar een roeibootje, waarmee hij richting een schip van de Britse marine roeit dat even verderop voor de kust ligt. Deze man wordt gespeeld door Rutger Hauer, de ‘dronkeman’ door Jeroen Krabbé. De scène berust op waarheid, met Hauer als Hazelhoff Roelfzema en Krabbé als Peter Tazelaar. Deze laatste had de opdracht twee belangrijke landgenoten naar Engeland over te brengen. Het was een riskante operatie, waarbij Tazelaar verreweg het meeste gevaar liep. 

Beide mannen, zowel Erik als Peter, waren Engelandvaarders. Mannen die aan het begin van de oorlog naar Engeland hadden weten te ontkomen en vandaaruit commando- acties in Nederland uitvoerden. Historicus Victor Laurentius (1973) beschrijft in een soepele stijl, en vrij uitputtend, de oorlogsjaren van Tazelaar. Waar Erik zich al snel aanmeldt als piloot bij de RAF, daar gaat de loopbaan van Tazelaar meer richting de speciale operaties. Beide doen dit trouwens wel onder een soort van gezamenlijke paraplu van de Britse en Nederlandse inlichtingdiensten. Wat Tazelaar kenmerkt is het zo goed als ontbreken van angst. Wanneer hij tijdens zijn opleiding tot commando leert parachutespringen, en vanuit een vliegtuig op grote hoogte een vrije val moet maken, zal hij daar de rest van zijn leven last van houden, in de vorm van nachtmerries. Maar wanneer hij in de laatste periode van de oorlog wordt gedropt in Friesland en daar vanuit het niets een verzetsorganisatie helpt opbouwen én uit handen van de Duitsers moet zien te blijven, is hij een en al koelbloedigheid. Wilhelmina beloonde hem dan ook met de Militaire Willemsorde, en benoemde hem tot een van haar adjudanten. Op onderstaande foto, genomen op 2 mei 1945, staat Tazelaar links, naast de andere adjudanten Rie Stokvis en Erik Hazelhoff Roelfzema.

Wat deze biografie vooral interessant maakt, is dat hij meer biedt dan alleen het oorlogsverhaal. Laurentius beschrijft ook Tazelaars jeugd in Nederlands-Indië en, nog interessanter, zijn leven na de oorlog. Dat laatste kun je het beste een tranendal noemen, maar dan wel op enig niveau. Aan de oorlog hield Peter meerdere trauma’s over, we zouden nu spreken van PTSS, een posttraumatische stressstoornis. Dat uitte zich in een gevoel van rusteloosheid en het niet kunnen onderhouden van persoonlijke, emotionele banden. Hij trouwde viermaal, alle vier de huwelijken liepen uit op een scheiding. Hij had vrijwel voortdurend werk, zelfs op exotische oorden als Singapore of de Antillen, maar nooit voor lang: hij had een probleem met het accepteren van autoriteit. En hij dronk flink, dagelijks twee flessen whisky. Ook rookte hij als een schoorsteen. Die persoonlijke neergang brengt Laurentius met mededogen in beeld.

In 1970 publiceerde Hazelhoff Roelfzema zijn langverwachte memoires over de oorlog, onder de pakkende titel ‘Soldaat van Oranje’. Het bleek een heldenverhaal, maar met gevoel voor literaire middelen geschreven. Met andere woorden: het las als een roman. En het werd een klassieker. Erik was zo netjes geweest om ieder van zijn oorlogskameraden die in het boek een plaatsje kregen de passages waarin zij voorkwamen voor te lezen. Dus was niemand bij verschijnen van het boek verrast. Maar bij de film, die uitkwam in 1977, was dit natuurlijk niet mogelijk. Bovendien knutselden Verhoeven en scenarioschrijver Gerard Soeteman flink aan het verhaal, een film stelt andere eisen dan een boek. Een van de gevolgen daarvan was dat Tazelaars personage samensmolt met twee andere, een drie-eenheid door Krabbé gespeeld als Guus Lejeune. Peter kreeg vanzelfsprekend een uitnodiging voor de première, die zou worden bijgewoond door de koningin en de prins. Hij ging, maar wel met enige huivering. Om, toen hij de enorme oploop voor het theater gewaarwerd, zich om te keren en zich in een naburig café te bedrinken. Hij kon veel aan, maar dit niet.

De film bracht een discussie op gang over de titel ‘Soldaat van Oranje’. Laurentius gaat daar uitvoerig op in, mede omdat het onderwerp raakvlakken heeft met Tazelaars verwerking van zijn belevenissen tijdens de oorlog. Vrijwel iedereen beschouwde, min of meer logisch, Erik als de Soldaat van Oranje. Hij was ook degene die bij de première van de film een minutenlange, staande ovatie kreeg. Maar wat dan met die talloze anderen die hun leven hadden gewaagd? Zoals Tazelaar. En degenen die het niet overleefden, zoals de vele tientallen agenten die het slachtoffer werden van het zogenoemde Englandspiel? Zou de titel niet eerder ‘Een soldaat van Oranje’ moeten zijn? Erik zat hier soepel in, hij zou niet dwars gaan liggen. Maar de titel bleef zoals die was, besloten regisseur en producenten.

Op latere leeftijd woonde Peter in het zuiden van Frankrijk, in een klein dorpje aan de Middellandse Zee. In Frankrijk waren oorlogsveteranen, ook niet-Franse, in die tijd vrijgesteld van het betalen van belasting, vandaar. Ieder jaar bracht Erik hem daar een bezoekje, bevriend waren ze altijd gebleven. Maar opeens, begin ’90, trof Erik hem daar niet meer aan. ‘Hij is vertrokken’, schreef hij in zijn dagboek. Zonder afscheid te nemen. Een man alleen.

Foto bij Spitfire: Erik Hazelhoff Roelfzema en Peter Tazelaar, 1976, Vliegveld Valkenburg

Victor Laurentius / Spion in smoking. Het intrigerende levensverhaal van Engelandvaarder en geheim agent Peter Tazelaar / 448 blz / Alfabet Uitgevers, 2025 // 

Luisterboek, voorgelezen door Frank Rigter / 12 uur en 49 minuten / Alfabet Uitgevers, via Storytel

zondag 8 juni 2025

Schrijvers over schrijven, én lezen

Ik luister graag naar Frénk van der Linden. En dan vooral naar de vraaggesprekken die hij meerdere malen per week heeft met gasten in het programma Kunststof op NPO Radio 1, dat wordt uitgezonden op de vroege avond. Niet alleen heeft Van der Linden een prettige stem, maar zijn timing mag er ook wezen. Een interview wordt bij hem al snel een onthaast-momentje. Met korte vragen en opmerkingen, met zachte stem en niet al te snel uitgesproken, weet hij vaak zijn gast zélf aan het praten te krijgen. Als luisteraar bekruipt je dan het gevoel dat daar aan een tafel twee mensen zitten die voor een klein uur de rest van de wereld hebben buitengesloten. 

Enkele jaren geleden belde Van der Lindens benedenbuurman bij hem aan. Dat is Fjodor Buis, een bekende portretfotograaf die veel werkt voor literaire uitgeverijen. Hij had het plan opgevat een mooi fotoboek te maken over vijftig Nederlandse schrijvers, en vroeg Van der Linden of hij zin had mee te werken, iedere schrijver te interviewen. Ofschoon deze eerst wat afhoudend was, terugschrok voor de hoeveelheid werk die het met zich zou meebrengen, bleven ze in gesprek. En nu ligt daar dan het eindresultaat: RomanReuzen. Niet alleen een boek, maar ook een podcast met tientallen interviews, een reizende tentoonstelling van de portretten, een speciaal op jongeren gericht lezingenprogramma in openbare bibliotheken, een set postzegels en ga zo maar door. Het boek groeide uit tot een programma dat ontlezing moet tegengaan, dat mensen verleidt weer eens een boek open te slaan. Ruim twintig landelijke fondsen droegen financieel bij.

Er zijn weinig zaken die leuker zijn dan lezen. Een daarvan is, voor mij, het lezen óver lezen en schrijven. En dat kan in dit boek en de podcast prima. 

Buis heeft elk van de vijftig schrijvers tweemaal gefotografeerd: eenmaal op een bij de auteur passende locatie, eenmaal een klassiek portret, ‘bij raamlicht op zwart, met de focus op de ogen, om dichterbij te komen’, zoals hij zelf schrijft. Er zitten heel indrukwekkende opnamen bij, zoals dat van de zojuist overleden Jan Terlouw, van de nog wonderlijk jeugdig ogende Yvonne Keuls (93), van Marion Bloem, die je aankijkt vanuit een reusachtige boomhut en van Mariken Heitman, gezeten aan een ruwhouten tafel in een onvervalst stukje natuur.

Nam Buis het beeld voor zijn rekening, aan Van der Linden de taak een zinvol concept te vinden voor de teksten. En dat loste hij heel elegant op. Iedere schrijver kreeg de vraag voorgelegd naar zijn of haar favoriete boek van een andere schrijver, en de meest dierbare roman van eigen hand. Waarmee de gesprekken dus over literatuur gingen. In de boekteksten gaat dat heel gestructureerd, in de podcasts liet Van der Linden de teugels wat vieren. Precies als in zijn radio-interviews.

Daarnaast mochten alle auteurs een handgeschreven stukje tekst leveren, naar eigen keuze maar wel uit eigen werk. En tot slot een citaat dat henzelf karakteriseert. Die laatste raken heel vaak de kern. Zo koos Mariken Heitman voor ‘Het mannelijke en het vrouwelijke is een heerlijk houvast voor mensen’. Voor een vrouw die haar gender als wat fluïde beschouwt een mooie. En Maxim Februari legt de vinger op een gevoelige plek voor hemzelf en veel van zijn collega´s: ‘We besteden het denken uit aan de wetenschap’. 

Ter afsluiting maar even een check doen, om te zien of het concept inderdaad werkt? Aan de hand van twee schrijvers dan maar. Een heel populaire, met een groot lezerspubliek: Arthur Japin. En daarnaast een van mijn favoriete schrijvers, Auke Hulst.

Om met Japin te beginnen, en het door hem aangeleverde citaat: ‘Ik ben niet geschikt voor de menselijk omgang’. Maar, legt hij uit, hij heeft daarvoor een ontsnappingsroute gevonden. Hij houdt zijn leven plezierig door te verdwijnen in het verleden, in andere tijden en bijzondere onderwerpen. Zijn grote voorbeeld is de Belgisch-Franse auteur Marguerite Yourcenar. Die deed in Hadrianus´ gedenkschriften (1951) hetzelfde. Japin: ‘Ze plukt iemand uit de geschiedenis en door die ene persoon menselijk te maken, door je mee te laten voelen, brengt ze een hele periode tot leven’. Datzelfde doet Japin ook sinds zijn romandebuut De zwarte met het witte hart, dat dan ook nog steeds zijn dierbaarste boek is.

Ook Auke Hulst heeft een voorkeur voor andere tijden. Maar bij hem zijn het vooral sciencefiction-elementen die hij door zijn romans weeft. Hulst heeft veel te danken aan Kurt Vonnegut, de Amerikaanse schrijver die als jongeman tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Europa kwam. Als krijgsgevangene werd hij in de winter van 1944-1945 opgesloten in een ondergronds slachthuis in Dresden, waar hij in februari 1945 het bombardement op de stad meemaakte, en overleefde. De hel. Het zou een stempel drukken op zijn schrijversloopbaan, met de absurdistische roman Slachthuis vijf (1969) als hoogtepunt. 

Hulst, die opgroeide in een Gronings achterstandsgebied, vrijwel zonder ouderlijk toezicht, herkent die situaties waarin alles losgeslagen lijkt. In zijn roman En ik herinner me Titus Broederland (2016) combineerde hij die wereld met toekomstvisioenen én autobiografische elementen. Hulst: ‘Waarom ik van sciencefiction ben gaan houden, is denk ik in eerste instantie vluchtgedrag. Zo kan ik naar een andere wereld, een andere tijd. Maar ik noem mijn boeken nu ook weleens experimentele testopstellingen: op deze manier kun je iets onderzoeken. Het leven als laboratorium’. Trouw aan zijn eigen uitspraak is Hulst wel. Zijn zojuist (mei 2025) uitgekomen nieuwe roman, Tandenjagers, is voor hemzelf ook zo’n testopstelling: het heeft de trekjes van een Gothic novel, een genre dat hij nog niet eerder beoefende.

RomanReuzen is een boek om heerlijk en eindeloos in te grasduinen. En wil je het allemaal wat actiever en misschien speelser, dan kan dat ook. Want wat is er leuker dan Bart Chabot uitnodigen voor een lezing?

Frénk van der Linden & Fjodor Buis / RomanReuzen. 50 grote Nederlandse schrijvers over hun dierbaarste boek van eigen én andermans hand / 215 blz / Luitingh-Sijthoff, 2025

dinsdag 3 juni 2025

Café De Waarheid

De stad Utrecht als een Nederland in het klein. Een stad waar korte metten wordt gemaakt met onaangepasten. Waar militairen de politie steunen bij de controle van persoonsbewijzen, waar lichtkranten voortdurend positief nieuws verspreiden, maar waar de overheid – een anoniem lichaam – monumenten laat verloederen. En waar het middendeel van de kathedraal onder een storm bezwijkt en de immense toren dus alleen komt te staan. En waar het treinstation is verstopt in een betonnen winkelcentrum, beide niet toegankelijk  voor de onaangepasten en alle anderen zonder pas. De mij onbekende Mark Boog, dichter en romanschrijver, schept in zijn in 2018 verschenen zesde roman, Café De Waarheid, een onheilspellend beeld van een maatschappij zoals die ons te wachten zou kunnen staan.

Zo afstandelijk en onpersoonlijk als de buitenwereld is, zo warm lijkt het café. Heinrich, de barman, zit op een laag krukje achter de bar en hijst zichzelf kreunend en steunend omhoog wanneer er een biertje moet worden getapt. Het vaakst is dat voor een tafeltje van vier, waaraan meerdere avonden per week Bertus, Steven, Tanja en Jim zich laten vollopen tot het buiten weer licht wordt. Niet dat het bier bijzonder lekker is, of de glazen schoon, en een schaaltje bitterballen kan je op je buik schrijven, maar ze zitten er met grote regelmaat, steeds dezelfde gespreksthema’s afspelend. En soms zeggen ze uren niets, daarin zijn ze bedreven.

Jim is verlaten door zijn vrouw, heeft zijn huurhuis verlaten toen door de berg post, rekeningen en aanmaningen de voordeur nog maar nauwelijks open ging. Met heel zijn bezit in twee tassen van de supermarkt, die hij verbergt achter een steunbeer van de kerk. Waarachter hij ook slaapt, vanaf zonsopgang. Dakloos, een bewuste – en tevens niet te vermijden – keuze. Maandelijks stort de overheid een minimaal geldbedragje op zijn rekening, net genoeg voor het bier. En op de juiste tijden een rondje langs de snackkarren levert hem genoeg restjes friet en frikandellen om de ergste honger te bestrijden. Zijn vrienden uit het café verkeren in vrijwel dezelfde situatie.

Boog beschrijft het in een compacte stijl, met genoeg vaart om je aandacht vast te houden. En met beelden die wel even blijven hangen. Maar wat beoogt hij met dit verhaal? Is het een  waarschuwing tegen een mogelijk toekomstige maatschappij? En wat is dan de rol van het café, en in het bijzonder de naam ervan? En van de eindeloze rondwandelingen van Jim door het centrum, die kleine wereld observerend? Ik voelde geen grote drang daar verder in te duiken,  temeer niet omdat Boog je eigenlijk geen sleutels daartoe geeft. Maar heb me desondanks tijdens het lezen best geamuseerd. Een opmerkelijk verhaal.

Mark Boog / Café De Waarheid / 189 blz / Cossee, 2018