Bij het aanschaffen en openslaan van een biografie speelt ook nog iets anders: je hebt als lezer vaak best wat voorkennis, het gaat immers om een historisch persoon. Die soms niet al te volle biografische kapstok zal door het lezen van de biografie worden aangevuld, je gaat jouw beeld van hem of haar verder invullen. Dat is de normale gang van zaken, het hangt van het inzicht en de creativiteit van de biograaf af hoe verrassend het resultaat zal zijn,
Soms loopt het wat anders. Van Godfried Bomans, van wie ik onlangs de door Gé Vaartjes geschreven biografie Vleugelman las, dacht ik best het een en ander te weten: een katholieke jeugd in Haarlem; moeizaam afgelegde universitaire studies; vroeg literair succes met het in de oorlog verschenen Erik of het klein insectenboek; zijn latere roem met onnavolgbare optredens op radio en televisie, waarbij hij schijnbaar voor de vuist weg de meest bizarre maar geestige redeneringen opbouwde; en natuurlijk zijn verblijf van een week op het Waddeneiland Rottumerplaat, kort voor zijn dood, dat door heel Nederland werd meebeleefd. Dat allemaal vind je in deze biografie, vlot maar tegelijk uitputtend beschreven – het had misschien hier en daar wat korter gemogen, ruim 700 bladzijden lopende tekst is wat veel. Maar ik klaag niet, want Vaartjes besteedt die overvloedige ruimte om aspecten van Bomans te beschrijven die mijn beeld van de man flink aan het schuiven brachten.
Wat wist ik tot nu toe bijvoorbeeld niet? Om ons even tot de hoofdzaken te beperken, op de eerste plaats hoe zwaar en verwarrend het gevecht met het geloof voor de jonge Bomans is geweest. Ten tweede was Bomans’ verhouding tot vrouwen van een verbijsterende zelfgenoegzaamheid. En een stevige portie egoïsme kun je hem ook niet ontzeggen. Alles wat hij dacht en deed had één doel: zichzelf in het middelpunt van de aandacht te plaatsen. Dit klinkt nogal negatief, maar Vaartjes maakt het in zijn analyse aannemelijk dat het Bomans niet altijd ten volle is aan te rekenen als een bewuste, met opzet gekozen houding.
Als eerste, het geloof. Bomans werd geboren in een gegoede katholieke Haarlemse familie. Zijn vader was ondernemer en politicus, dit laatste voor de in die dagen nog overmachtige katholieke partij. Hij zat ervoor in de Kamer en was ook meer lokaal bezig, onder andere als waarnemend Commissaris van de Koningin. Zijn droom was om op zijn sterfbed zijn zes kinderen om zich heen te hebben, en dat allen dan geestelijken zouden zijn. Dat lukte niet helemaal, slechts één zoon en één dochter traden in het klooster. Het had trouwens niet veel gescheeld of ook Godfried was ingetreden. In de zomer van 1936 reisde hij naar het klooster van Monte Oliveto, Italië, als sluitstuk van jarenlange overwegingen op dit vlak. Ook hij zou intreden. Op het allerlaatste moment, na nachtenlange vertwijfeling, trok hij zich toch terug. Over de broer en zus die wél het klooster in waren gegaan zou hij in de jaren zestig een indrukwekkende en ontroerende reportage voor televisie maken.
Ten tweede, de vrouwen. Als er één rode draad door deze biografie loopt, is dat wel Bomans en de vrouwen. Met één ervan, Pietsie, was hij getrouwd. Al had dat wel wat voeten in de aarde gehad, want hij liet haar eerst een keer op het allerlaatste moment zitten. Daarnaast had hij altijd wel affaires met andere vrouwen, soms wel met een handvol tegelijk en jarenlang. Pietsie wist van niets, Bomans zorgde voor een zorgvuldige planning en administratie om dat zo te houden. Omdat hij heel vaak op pad was, overal in het land zijn befaamde lezingen gaf – als de ‘reizende redenaar’ - en dan vaak dagen van huis was, kon hij het werk en de pleziertjes mooi combineren. Was hij eerlijk tegen de dames? Nee. Vaartjes laat zien hoe vrijwel iedere affaire langs identieke lijnen verloopt, dat zelfs de brieven die hij de vrouwen stuurt grote overkomsten vertonen. Maar Pietsie bleef hij altijd ‘trouw’.Egoïsme is misschien niet helemaal het juiste woord voor het derde tabje. Na Bomans’ dood vatte zijn schoonzus het samen als ‘Godfried leidde zijn eigen leven, hij had nooit echte interesse voor anderen’. Dat lijkt erg kort door de bocht, maar zeker de eerste helft van de zin bevat een kern van waarheid. Een mooie illustratie daarvan is het Italiaanse avontuur van Godfried en Pietsie. In 1953 vroeg Elseviers Weekblad Bomans om op hun kosten een jaar in Rome te gaan wonen en vandaaruit stukken voor het blad te schrijven. Pietsie mocht mee. Eenmaal in Rome ontliep hij haar echter zoveel als mogelijk, huurde zelfs een aparte kamer om te kunnen werken. En tegen het einde van het jaar kocht hij een Vespa om een maandje de rest van Italië te gaan bekijken. Zonder haar, hij stuurde af en toe een ansichtkaart. Rondrijdend in Noord-Italië besloot hij München aan te doen, waarna het niet zo ver meer was naar Haarlem. Eenmaal thuis liet hij haar dat weten, en vroeg haar om de verhuizing van hun spullen naar Nederland te regelen. Even was Pietsie verrast, om vervolgens zonder te morren het gevraagde te regelen.
Ondanks de soms wat problematische relatie tussen Godfried en Pietsie, beschouwden zij hun huwelijk als het beste wat hen was overkomen. En toen het niet lukte een kind te krijgen, en duidelijk werd dat het aan Bomans lag, namen zij een beslissing die aantoont hoe hecht hun relatie daadwerkelijk was: zij vroegen huisvriend Mari Andriessen, de beeldhouwer, om bij Pietsie een kind te verwekken. Gewoon, op natuurlijke wijze.
Bomans schreef veel, de term veelschrijver is zeker op hem van toepassing. Na de oorlog wist hij lucratieve aanstellingen van de Volkskrant en Elseviers Weekblad binnen te hengelen voor columns, reportages en strips. Hij was geliefd bij een groot publiek en beide bladen waren bereid daarvoor diep in de buidel te tasten. Dat het schrijven van die vaak dagelijkse stortvloed aan teksten ten koste zou gaan van meer literair werk en hem een plek zou bezorgen in de categorie humoristen, samen met collega’s als Simon Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt, realiseerde hij zich. Maar hij liet zich steeds weer verleiden klussen aan te nemen, ook toen de omroepen hem halverwege de jaren vijftig ontdekten voor radio- en televisieprogramma’s. Die laatste bezorgden hem pas écht de status van een BN´er. Roemrucht is zijn optreden op het Grand Gala du Disque in 1963, waar hij de Edisons uitreikte en schalks opmerkte, over de nog steeds beeldschone Marlene Dietrich: ‘Had mijn vrouw maar één zo’n been’. Van de fles champagne die hij vlak voor de uitzending samen met Dietrich in haar kleedkamer soldaat had gemaakt, was hij dus wat overmoedig geworden… Vaartjes schrijft, wanneer hij het heeft over Bomans’ fascinatie voor het werk van Charles Dickens en de door hem opgerichte Nederlandse afdeling van de Dickens Fellowship, dat Bomans niet zozeer de literaire prestaties van de Engelse grootmeester bewonderde, maar vooral plezier beleefde aan de petite histoire van de man en zijn werk. Gek genoeg zou je dat halve verwijt ook kunnen toepassen op deze biografie: Vaartjes’ analyse van Bomans, de man zowel als de schrijver, is helder en overtuigt. Maar honderden bladzijden worden óók gespendeerd aan wat je híer de petite histoire zou kunnen noemen. Voorvallen en gebeurtenissen die hij boven water heeft gekregen. Die zijn vaak té geestig om niet te vermelden. Ter afsluiting een ervan.In de zomer van 1957 overleed de vader van Harry Mulisch, met wie Bomans bevriend was. Op weg naar de begraafplaats reed Bomans met zijn 2CV achter de volgauto’s aan. Naast hem zat zijn vriend Anton Heyboer. Omdat het tempo van de stoet laag lag, en Bomans kort ervoor Heyboer had beloofd hem te leren autorijden, besloot hij daar nu maar mee te beginnen. Waardoor heel Haarlem getuige was van een rouwstoet die werd gevolgd door een zich schokkerig voortbewegende Lelijke Eend.
Gé Vaartjes / Vleugelman. Godfried Bomans 1913-1971 / 824 blz / Querido, 2025