zondag 13 juli 2025

Reizende redenaar

Zo ongeveer een kwart van de boeken die ik lees zijn biografieën. Ik vind dat een fijn genre. Wanneer voor een biografie het onderzoek goed is gedaan en de auteur het verhaal overtuigend weet in te bedden in de historische context, krijg je als lezer het beste van twee werelden: een betrouwbaar tijdsbeeld met daarbinnen een heel persoonlijke levensgeschiedenis. 

Bij het aanschaffen en openslaan van een biografie speelt ook nog iets anders: je hebt als lezer vaak best wat voorkennis, het gaat immers om een historisch persoon. Die soms niet al te volle biografische kapstok zal door het lezen van de biografie worden aangevuld, je gaat jouw beeld van hem of haar verder invullen. Dat is de normale gang van zaken, het hangt van het inzicht en de creativiteit van de biograaf af hoe verrassend het resultaat zal zijn, 

Soms loopt het wat anders. Van Godfried Bomans, van wie ik onlangs de door Gé Vaartjes geschreven biografie Vleugelman las,  dacht ik best het een en ander te weten: een katholieke jeugd in Haarlem; moeizaam afgelegde universitaire studies; vroeg literair succes met het in de oorlog verschenen Erik of het klein insectenboek; zijn latere roem met onnavolgbare optredens op radio en televisie, waarbij hij schijnbaar voor de vuist weg de meest bizarre maar geestige redeneringen opbouwde; en natuurlijk zijn verblijf van een week op het Waddeneiland Rottumerplaat, kort voor zijn dood, dat door heel Nederland werd meebeleefd. Dat allemaal vind je in deze biografie, vlot maar tegelijk uitputtend beschreven – het had misschien hier en daar wat korter gemogen, ruim 700 bladzijden lopende tekst is wat veel. Maar ik klaag niet, want Vaartjes besteedt die overvloedige ruimte om aspecten van Bomans te beschrijven die mijn beeld van de man flink aan het schuiven brachten.  

Wat wist ik tot nu toe bijvoorbeeld niet? Om ons even tot de hoofdzaken te beperken, op de eerste plaats hoe zwaar en verwarrend het gevecht met het geloof voor de jonge Bomans is geweest. Ten tweede was Bomans’ verhouding tot vrouwen van een verbijsterende zelfgenoegzaamheid. En een stevige portie egoïsme kun je hem ook niet ontzeggen. Alles wat hij dacht en deed had één doel: zichzelf in het middelpunt van de aandacht te plaatsen. Dit klinkt nogal negatief, maar Vaartjes maakt het in zijn analyse aannemelijk dat het Bomans niet altijd ten volle is aan te rekenen als een bewuste, met opzet gekozen houding. 

Als eerste, het geloof. Bomans werd geboren in een gegoede katholieke Haarlemse familie. Zijn vader was ondernemer en politicus, dit laatste voor de in die dagen nog overmachtige katholieke partij. Hij zat ervoor in de Kamer en was ook meer lokaal bezig, onder andere als waarnemend Commissaris van de Koningin. Zijn droom was om op zijn sterfbed zijn zes kinderen om zich heen te hebben, en dat allen dan geestelijken zouden zijn. Dat lukte niet helemaal, slechts één zoon en één dochter traden in het klooster. Het had trouwens niet veel gescheeld of ook Godfried was ingetreden. In de zomer van 1936 reisde hij naar het klooster van Monte Oliveto, Italië, als sluitstuk van jarenlange overwegingen op dit vlak. Ook hij zou intreden. Op het allerlaatste moment, na nachtenlange vertwijfeling, trok hij zich toch terug. Over de broer en zus die wél het klooster in waren gegaan zou hij in de jaren zestig een indrukwekkende en ontroerende reportage voor televisie maken. 

Ten tweede, de vrouwen. Als er één rode draad door deze biografie loopt, is dat wel Bomans en de vrouwen. Met één ervan, Pietsie, was hij getrouwd. Al had dat wel wat voeten in de aarde gehad, want hij liet haar eerst een keer op het allerlaatste moment zitten. Daarnaast had hij altijd wel affaires met andere vrouwen, soms wel met een handvol tegelijk en jarenlang. Pietsie wist van niets, Bomans zorgde voor een zorgvuldige planning en administratie om dat zo te houden. Omdat hij heel vaak op pad was, overal in het land zijn befaamde lezingen gaf – als de ‘reizende redenaar’ - en dan vaak dagen van huis was, kon hij het werk en de pleziertjes mooi combineren. Was hij eerlijk tegen de dames? Nee. Vaartjes laat zien hoe vrijwel iedere affaire langs identieke lijnen verloopt, dat zelfs de brieven die hij de vrouwen stuurt grote overkomsten vertonen. Maar Pietsie bleef hij altijd ‘trouw’.

Egoïsme is misschien niet helemaal het juiste woord voor het derde tabje. Na Bomans’ dood vatte zijn schoonzus het samen als ‘Godfried leidde zijn eigen leven, hij had nooit echte interesse voor anderen’. Dat lijkt erg kort door de bocht, maar zeker de eerste helft van de zin bevat een kern van waarheid. Een mooie illustratie daarvan is het Italiaanse avontuur van Godfried en Pietsie. In 1953 vroeg Elseviers Weekblad Bomans om op hun kosten een jaar in Rome te gaan wonen en vandaaruit stukken voor het blad te schrijven. Pietsie mocht mee. Eenmaal in Rome ontliep hij haar echter zoveel als mogelijk, huurde zelfs een aparte kamer om te kunnen werken. En tegen het einde van het jaar kocht hij een Vespa om een maandje de rest van Italië te gaan bekijken. Zonder haar, hij stuurde af en toe een ansichtkaart. Rondrijdend in Noord-Italië besloot hij München aan te doen, waarna het niet zo ver meer was naar Haarlem. Eenmaal thuis liet hij haar dat weten, en vroeg haar om de verhuizing van hun spullen naar Nederland te regelen. Even was Pietsie verrast, om vervolgens zonder te morren het gevraagde te regelen. 

Ondanks de soms wat problematische relatie tussen Godfried en Pietsie, beschouwden zij hun huwelijk als het beste wat hen was overkomen. En toen het niet lukte een kind te krijgen, en duidelijk werd dat het aan Bomans lag, namen zij een beslissing die aantoont hoe hecht hun relatie daadwerkelijk was: zij vroegen huisvriend Mari Andriessen, de beeldhouwer, om bij Pietsie een kind te verwekken. Gewoon, op natuurlijke wijze.

Bomans schreef veel, de term veelschrijver is zeker op hem van toepassing. Na de oorlog wist hij lucratieve aanstellingen van de Volkskrant en Elseviers Weekblad binnen te hengelen voor columns, reportages en strips. Hij was geliefd bij een groot publiek en beide bladen waren bereid daarvoor diep in de buidel te tasten. Dat het schrijven van die vaak dagelijkse stortvloed aan teksten ten koste zou gaan van meer literair werk en hem een plek zou bezorgen in  de categorie humoristen, samen met collega’s als Simon Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt, realiseerde hij zich. Maar hij liet zich steeds weer verleiden klussen aan te nemen, ook toen de omroepen hem halverwege de jaren vijftig ontdekten voor radio- en televisieprogramma’s. Die laatste bezorgden hem pas écht de status van een BN´er. Roemrucht is zijn optreden op het Grand Gala du Disque in 1963, waar hij de Edisons uitreikte en schalks opmerkte, over de nog steeds beeldschone Marlene Dietrich: ‘Had mijn vrouw maar één zo’n been’. Van de fles champagne die hij vlak voor de uitzending samen met Dietrich in haar kleedkamer soldaat had gemaakt, was hij dus wat overmoedig geworden…  

Vaartjes schrijft, wanneer hij het heeft over Bomans’ fascinatie voor het werk van Charles Dickens en de door hem opgerichte Nederlandse afdeling van de Dickens Fellowship, dat Bomans niet zozeer de literaire prestaties van de Engelse grootmeester bewonderde, maar vooral plezier beleefde aan de petite histoire van de man en zijn werk. Gek genoeg zou je dat halve verwijt ook kunnen toepassen op deze biografie: Vaartjes’ analyse van Bomans, de man zowel als de schrijver, is helder en overtuigt. Maar honderden bladzijden worden óók gespendeerd aan wat je híer de petite histoire zou kunnen noemen. Voorvallen en gebeurtenissen die hij boven water heeft gekregen. Die zijn vaak té geestig om niet te vermelden. Ter afsluiting een ervan.

In de zomer van 1957 overleed de vader van Harry Mulisch, met wie Bomans bevriend was.  Op weg naar de begraafplaats reed Bomans met zijn 2CV achter de volgauto’s aan. Naast hem zat zijn vriend Anton Heyboer. Omdat het tempo van de stoet laag lag, en Bomans kort ervoor Heyboer had beloofd hem te leren autorijden, besloot hij daar nu maar mee te beginnen. Waardoor heel Haarlem getuige was van een rouwstoet die werd gevolgd door een zich schokkerig voortbewegende Lelijke Eend. 

Gé Vaartjes / Vleugelman. Godfried Bomans 1913-1971 / 824 blz / Querido, 2025

zondag 6 juli 2025

De reiziger

Jan Brokken (1949) is zijn loopbaan begonnen als journalist. Schreef reportages voor destijds gerenommeerde weekbladen, interviewde kunstenaars die trending waren en reisde daarvoor de halve wereld rond. Vanaf het midden van de jaren tachtig begon hij naast bundelingen van die artikelen ook romans en verhalen te publiceren, waarbij hij voor de setting een voorliefde aan de dag legde voor Afrika. Ik weet nog precies wanneer ik hem als een van mijn favoriete schrijvers ben gaan beschouwen: dat was in 2004, na het lezen van de roman Mijn kleine waanzin. Wie zó persoonlijk kan schrijven, over zijn jeugd in Rhoon en over het trauma dat zijn ouders tijdens de oorlog in Nederlands-Indië opliepen, en wie en passant zo’n mooi tijdsbeeld kan neerzetten van de late jaren vijftig en de jaren zestig in Nederland, die is een groot schrijver.

Gelukkig is Brokken een productieve auteur, de meeste jaren verschijnt er wel een boek van zijn hand. Daarbij blijft hij trouw aan de basis van zijn schrijverschap, eens in de zoveel titels is het een bundeling van meer journalistieke stukken. Soms schrijft hij daarbij vanuit een thema, zoals over stedebouw en architectuur in Stedevaart (2020) of het onovertroffen Baltische zielen (2010), waarin hij kunstenaars uit de Baltische landen portretteert. De meest recente bundeling, zojuist verschenen, is De weemoed van de reiziger. 14 plekken, 14 verhalen. Daarin waaieren de onderwerpen alle kanten op, wat het boek een heerlijk luchtig karakter geeft.

Wat te denken van de begraafplaats in het Zuid-Franse dorp Collioure, waar Brokken een officiële brievenbus van de posterijen aantreft, bevestigd aan de  grafsteen van de in 1939 overleden dichter Antonio Machado. Die wilde na zijn dood nog bereikbaar zijn voor zijn lezers. Er arriveert van tijd tot tijd daadwerkelijk post. Of de kapel die Henri Matisse in Vence oprichtte voor een non: ´Een non die zijn model was geweest. Een onmogelijke liefde. Of een gesublimeerde.´ Of een liefde die zo hevig was dat God eraan te pas kwam´. Evenmin duidelijk is de rol van de liefde in het verhaal Dream A Little Dream Of Me waarin een jong stel uit Tsjecho-Slowakije, verstopt in de Mini Cooper van Brokken en zijn vriendin, naar het Westen wil vluchten. Een mooie zomerse herinnering, spelend in 1976, achter het IJzeren Gordijn.

Soms neigt een verhaal naar fictie. Bijvoorbeeld in Klaagzang van Ariadne waarin Brokken, uitgenodigd voor een literair festival in Mantua, wordt aangesproken door een keurige adellijke heer, een markies, die hem een authentieke, verloren gewaande partituur van Claudio Monteverdi wil slijten. Dat dit onmogelijk is beseft Brokken binnen een minuut, maar de man heeft een betoverende uitwerking op hem. En verder, een greep: Kafka, Béla Bartók, Dvořák, Stradivarius, een huis voor Gerrit Rietveld & Truus Schröder, een telefoongesprek tussen Boris Pasternak & Jozef Stalin en nog zo wat. Een rijke bundel.

Er is één verhaal dat voor mij boven de rest uitsteekt, een reportage die in een eerdere vorm werd gepubliceerd in de Haagse Post van 31 mei 1980, dus 45 jaar geleden. Brokken gaat daarin op bezoek bij de dichter Leo Vroman en zijn echtgenote Tineke. Zij wonen al jaren in Brooklyn, New York, waar Leo hoofd is van een laboratorium dat bloedonderzoek doet. Brokken: ´Op de voorlaatste dag van mijn verblijf in New York zou ik hem interviewen en vergezellen naar het laboratorium waar hij bloed onderzocht en analyseerde. Wat een buitenkansje was, want hij liet nooit een buitenstaander toe in wat hij zijn wetenschappelijke speeltuin noemde. […] Ik zocht naar de relatie tussen zijn werk en zijn poëzie, en naar nog iets anders, dat me persoonlijk in hoge mate aansprak: hoe hij zijn oorlogsjaren in jappenkampen had verwerkt. En misschien ook: hoe hij het volhield in een miljoenenstad waar niemand maar dan ook niemand hem kende.´ Dat meelopen bij een werkdag bleek een goed idee te zijn geweest, de proeven en waarnemingen creëerden op de een of andere manier de juiste mindset om er een zorgvuldig vraaggesprek bij te houden.  

En Tineke? Die was er tóch bij, want Leo bleek haar op een werkdag ieder uur even te bellen: ´Hij pakte de telefoon. Uit zijn fluisteren maakte ik op dat hij Tineke meldde veilig op het laboratorium te zijn aangekomen. Er volgden geloof ik nog een hoop poezige woordjes maar ik verstond ze niet – terwijl ik nog geen meter van hem af zat.´ Brokken gaf het stuk de titel ´Liefde is een fluisterstem.´  

Jan Brokken / De weemoed van de reiziger. 14 plekken, 14 verhalen / 334 blz / Atlas Contact, 2025

dinsdag 1 juli 2025

De wereld op papier

Open de website van Mark Boog en je ziet een boekenplank met zo´n vijftien publicaties. Iets meer dichtbundels dan romans. Ik deed dat begin dit jaar, nadat ik voor het eerst – bij toeval - een boek van Boog had gelezen, het uit 2018 daterende Café De Waarheid. Het verhaal over een bewust dakloze man, die rondzwerft door de stad Utrecht en slaapt in de luwte van een steunbeer van de kathedraal. Iets van die roman bleef bij mij hangen, en dat ik zijn nieuwe, onlangs verschenen roman De cartograaf en de wereld direct na verschijnen las was dan ook geen toeval. Nieuwsgierigheid naar een door jou net ‘ontdekte’ schrijver houdt je als lezer alert.

Boog (1970) is zowel dichter als auteur van een ruime handvol romans. Voor zijn dichtbundels ontving hij zowel de C. Buddingh’-prijs als de VSB Poëzieprijs.

Hoofdpersoon van De cartograaf en de wereld is Paulus, een jonge man die in Husum is opgegroeid, een kustplaatsje op de grens van Duitsland en Denemarken. Paulus’ vader is timmerman, hijzelf droomt ervan cartograaf te worden. Na het voltooien van zijn opleiding pakt hij dan ook zijn spullen en vertrekt naar Amsterdams, omstreeks 1650 het walhalla van de cartografie. Werken voor de wereldberoemde kaartenmaker Joan Blaeu, als dat toch eens zou kunnen... Zodra hij arriveert brengt hij Blaue een bezoek, wat resulteert in een proefopdracht. 

Paulus’ beroepsmatige ambitie mag dan duidelijk zijn, Boog besteedt beduidend meer bladzijden aan diens persoonlijke lotgevallen in Amsterdam. Met de eigenaresse van het logement waar hij verblijf, de mooie en gevoelige Trijn, krijgt hij een amoureuze relatie. En Cornelis, een jonge en uitbundige kunstschilder, wordt zijn boezemvriend. Maar de échte hoofdrol lijkt weggelegd voor Amsterdam, in het midden van de zeventiende eeuw zonder twijfel een van de meest betoverende en exotische Europese havensteden. Je hebt af en toe de indruk dat Paulus, rondlopend door de stad, in trance raakt door wat hij ziet, ruikt en voelt.

Paulus is meer een beschouwer dan een actieve deelnemer aan (groeps)processen. Zijn vriendenkring is klein, en zowel met Cornelis als met Trijn vindt hij het lastig zich te uiten. Voor zijn relatie met de laatste denkt hij daar iets op gevonden te hebben. Een cartograaf kan immers op papier de zaken naar zijn hand zetten. En zo’n nieuwe werkelijkheid kan maar al te gemakkelijk worden aangezien voor de werkelijke situatie. Dus waarom Trijn niet een eilandje aangeboden, ergens ver weg in de Stille Zuidzee? Isla Catharina? Speciaal voor haar gemaakt? Het zou voor eeuwig vastleggen wat hij voor haar voelt, zonder dat hij daar woorden voor hoeft te zoeken.

Mark Boog / De cartograaf en de wereld / 256 blz / Cossee, Amsterdam

zondag 29 juni 2025

Vorm geven aan heel dagelijkse dingen

Wie onlangs Perfect Days heeft gezien, de speelfilm waarin Wim Wenders een schoonmaker van openbare toiletten in Tokio portretteert, heeft kennisgemaakt met meer dan één aspect van de Japanse samenleving. De stad, in ieder geval het centrum ervan, oogt schoon. Japanners deponeren hun afval namelijk gewoon in de daarvoor bestemde vuilnisbakken, zo moeilijk is dat niet. Het lijkt er ook veilig, je kan ’s avonds laat zonder gedoe over straat. En je fiets zomaar ergens achterlaten en die uren later schijnbaar achteloos weer oppikken, zonder de angst voor diefstal, is voor een grote stad ook vrij opmerkelijk. En dan die openbare toiletten: juweeltjes zijn het, stuk voor stuk. Ze zijn de afgelopen jaren ontworpen door gerenommeerde vormgevers. Ze staan in het groen, in of bij parkjes. Ze zijn voorzien van slimme en soms speelse gadgets. En beantwoorden aan de voorliefde van veel Japanners om hun leefomgeving te verfraaien, zelfs als het gaat om zoiets banaals als een openbaar toilet. De film van Wenders maakte het Tokyo Toilet Project wereldberoemd. De wandeling langs de zeventien toiletten, alle in de wijk Shibuya, is inmiddels razend populair onder toeristen. Wanneer je onder het lopen flink doordrinkt, zou je enkele toiletten ook daadwerkelijk kunnen uitproberen, stel ik mij zo voor.

Die neiging om zaken schoon en vooral mooi te willen afwikkelen vormt het uitgangspunt van de vorig jaar verschenen roman Boven aarde, beneden hemel van Milena Michiko Flašar. Daarin staat een jonge Japanse  vrouw centraal, Suzu, die op zichzelf in een grote stad woont waar zij als serveerster in een diner werkt. Met haar ouders, die in een stadje op het platteland wonen, heeft zij weinig contact. Vrienden heeft zij niet, de enige aanspraak die zij heeft is die van haar hamster. Dit leven, dat je toch wel enigszins uitzichtloos zou kunnen noemen, verandert op de dag dat ze besluit te reageren op een vacature waarin om een schoonmaakster wordt gevraagd. Maar niet zomaar een schoonmaakster …

Kodokusha is de term waarmee het wordt omschreven: ´eenzame overledene´. Het verwijst naar de dood van mensen die eenzaam in hun huis sterven. In Japan overkomt dat hoofdzakelijk mannen van middelbare leeftijd en ouder die geen familie of vrienden meer hebben, of het contact daarmee hebben verloren. Zich bewust van zo’n mogelijk scenario, een eenzame dood, sluiten velen van hen nog tijdens hun leven een contract met een firma die is gespecialiseerd in het opruimen en schoonmaken van hun huis of appartement na hun dood. Zo’n operatie behelst het verwijderen van verontreinigingen zoals lichaamsvocht, van geuren en ongedierte – soms heeft het even geduurd voordat buren de ‘afwezigheid’ van hun buurman hadden ontdekt. Na het afvoeren van de inboedel wordt zo’n huis of appartement dan leeg en blinkend schoon opgeleverd. Heel persoonlijke objecten, bijvoorbeeld een fotoalbum of medailles, worden apart gehouden en in de vorm van een ‘herinneringsdoos’ aangeboden aan nog levende familieleden, mochten die er zijn.

Bij zo’n bedrijf gaat Suzu aan de slag. Het is zwaar werk, zowel lichamelijk als emotioneel. Ofschoon ze zich probeert af te sluiten voor de indrukken die ze opdoet tijdens een schoonmaak, kan ze niet voorkomen dat het haar soms aangrijpt. Dit wordt versterkt omdat de eigenaar van de firma, de al wat oudere meneer Sakai, er op staat iedere schoonmaak in te kleden met het nodige ceremonieel, zoals een dichterlijke groet bij aankomst en een vaarwel bij afronding. Hij kent immers de mensen wier leven ze opruimen, hij heeft contact met hen gehad toen zij – soms lang geleden – de overeenkomst afsloten. En heeft hen beloofd van hun levenseinde alsnog een waardig en smaakvol moment te maken.

De baan blijkt precies wat Suzu nodig had om uit haar isolement te raken, haar eigen eenzaamheid beetje bij beetje te verruilen voor sociale contacten. Het is mooi hoe Flašar werkt met spiegelingen, Suzu´s situatie verweeft met haar ervaringen op het werk. Met een jongen die tegelijk met haar werd aangenomen krijgt zij – heel voorzichtigjes - een relatie.

Milena Michiko Flašar (1980) is de dochter van een  Oostenrijkse vader en een Japanse moeder. Ze is de auteur van een klein oeuvre, romans die gaan over specifiek Japanse maatschappelijke kwesties. Een paar jaar geleden las ik van haar Een bijna volmaakte vriendschap, een roman over het verschijnsel hikikomori. Daarbij zonderen meestal jonge mensen zichzelf voor minstens zes maanden vrijwillig af in een huis of kamer, waarbij ze het contact met familie en vrienden tot een minimum beperken. Een aangrijpend en lastig te verklaren fenomeen. Net als kodokusha, dat zo’n dertigduizend maal per jaar plaatsheeft, vooral in grote steden, is ook dat een vrij veel voorkomend verschijnsel. 

Milena Michiko Flašar / Boven aarde, beneden hemel / Vertaald uit het Duits door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen / 288 blz / Cossee, 2024

zondag 22 juni 2025

Een droombaan in Moskou

Een aanstelling als correspondent: voor sommige journalisten is het een droom. Werken en wonen in een land waar je iets mee hebt, en over de gebeurtenissen in dat land verslag doen in de Nederlandse media. Ook Iris de Graaf (1991) droomde ervan. Het land waar zij van hield was Rusland. Haar oma, Katja, was een Russische, meer specifiek een Oekraïense, die als jonge vrouw in de heksenketel van de Tweede Wereldoorlog in Nederland terecht was gekomen. Van haar hoorde Iris talloze verhalen over Rusland, genoeg om als tiener met een woordenboek alvast Russische woorden te leren, en later Slavistiek te gaan studeren in Groningen. Vanaf 2015 was ze online verslaggever bij NOS op 3 en NOS Stories En in het voorjaar van 2020, nadat bekend was geworden dat David Jan Godfroid opnieuw correspondent voor de Balkan zou zijn en er voor zijn post in Moskou een vacature ontstond, solliciteerde Iris en kreeg ze de baan. Een droom die uitkwam.

Een gemakkelijke plek was Moskou al jaren niet mee voor een correspondent. De hoop die er had geheerst onder Gorbatsjov was langzaamaan verdwenen tijdens het bewind van Jeltsin. De aantasting van de democratie en de inname van de Krim onder Poetin creëerde een onheilspellende sfeer. Tenminste, voor de Russen die prijs stelden op zaken als een vrije meningsuiting en eerlijke verkiezingen. Maar het Rusland waarin Iris de Graaf haar correspondentschap begon was een verscheurd land: miljoenen Russen vonden het wel goed wat Poetin deed. Zagen hem als een soort vaderfiguur, hij deed immers wat goed was voor het land. Die tweedeling onder de bevolking maakte het voor een Westerse journalist lastig om te werken. En sinds de inval in Oekraïne, in februari 2022, ook ronduit gevaarlijk. 

In Vrijuit: Over Rusland en de liefde voor een land die niet wederzijds bleek te zijn geeft De Graaf ons een mooi inkijkje in het vak van correspondent. Haar team bestaat uit drie man: de Russische Irina, de producente, die dit werk al dertig jaar doet; de cameraman, Faik; en zijzelf. Alle drie in freelance dienst van de NOS. Daarnaast is er, indien nodig, altijd een tweede correspondent die bij afwezigheid van Iris klussen kan verzorgen. Iris en Irina kiezen de onderwerpen voor reportages, maar ook de nieuwsredactie van de NOS in Hilversum doet voorstellen. Naast de voor de hand liggende nieuwsonderwerpen wil Iris graag de gewone Rus in beeld brengen en laten praten. Het liefst buiten zicht van de politie, om moeilijkheden te voorkomen. Niet dat ze illegaal bezig zijn, integendeel, ze zijn steeds op stap met een dikke map vol met afgestempelde vergunningen. Maar Russische agenten steken daar graag hun neus in, voor de zekerheid. En ontdekken dan regelmatig iets waardoor het tóch niet mag.

Rusland is een immens land, voor speciale reportages moeten ze soms wel een etmaal reizen. Kostbaar is dat natuurlijk ook. Wanneer Rusland na de inval in Oekraïne wordt buitengesloten van het systeem van internationale banktransacties, is De Graaf gedwongen minstens eenmaal per maand naar Nederland te reizen om bij de NOS het benodigde geld voor het draaiende houden van het kantoor cash op te halen. Steeds op een vlucht via Dubai of Istanboel, want directe vluchten op Rusland zijn er niet meer. Geld dat ze dan weer Rusland in moet zien te krijgen.

Een meerwaarde aan Vrijuit zijn de persoonlijke details. In korte hoofdstukjes krijgen we een beeld van Katja, de Russische oma van Iris. Ook de ´relatie op afstand´ van Iris en haar vriend komt aan bod. Van de online maaltijden, waarbij ze beiden iets bestellen en dat gezamenlijk voor de laptop opeten, kletsend, hij in Nederland en zij in haar Moskouse appartementje, tot aan de moeilijke momenten waarop je je afvraagt of zo´n relatie wel genoeg biedt om het jaren vol te houden.   

Maar er waren ook opstekertjes. Een ervan leek mijlenver af te staan van haar Russische leven, maar had er alles mee te maken. In 2022 verleende het tijdschrift Harper’s Bazaar haar de Woman of the Year Award voor haar onbevreesdheid en vastberadenheid. De prijs werd uitgereikt tijdens een gala in Amsterdam, bij welke gelegenheid ook een fotoreportage van haar werd gemaakt, gekleed in chique designeroutfits.

Tweemaal haalt de NOS Iris terug uit Rusland. De eerste keer is dat kort na de Russische inval in Oekraïne, in maart 2022, wanneer de veiligheidscoördinator in Hilversum inschat dat Poetin weleens de staat van beleg zou kunnen uitroepen. Twee maanden later reist ze terug naar Moskou, haar eigen keuze. Het is een wezenlijk veranderd Moskou waarin ze terugkeert. De regels waaraan westerse journalisten zich moeten houden bij hun werk zijn aangescherpt, het aantal voorschriften en verboden vertienvoudigd. Al bij haar aankomst op de luchthaven wordt Iris langdurig ondervraagd, waarbij vooral het in Den Haag gevestigde Internationale Strafhof een gespreksonderwerp is. Dat lijkt Nederland in de ogen van de agenten tot een vijandige natie te maken. En Iris tot een vertegenwoordigster daarvan. Die tweede periode in Rusland krijgt langzamerhand lugubere randjes. Op een avond komt ze thuis en ziet op meerdere plekken hoopjes zaagsel op het tapijt liggen. Er is geboord in de muren en het plafond, en het zaagsel lijkt bewust achtergelaten. De druk opvoeren, heet dat. Haar bang maken, weten dat je misschien wordt afgeluisterd in je eigen woning. 

Het is de periode van de laatste processen tegen Aleksej Navalny. Het is ook de periode waarin de correspondent van de Wall Street Journal tijdens een reportage in het binnenland wordt gearresteerd op verdenking van spionage, voor de rechter komt en twaalf jaar cel krijgt. Dat is voor veel westerse correspondenten de spreekwoordelijke druppel. Is het werk dat je zo graag doet het waard zo’n risico te nemen? Vrijwel alle grote kranten en zenders halen hun medewerkers terug. Ook de NOS, die vermoedelijk getipt was dat Iris op het punt stond te worden opgepakt. Iris kreeg out of the blue een bericht uit Hilversum met de strikte opdracht binnen drie uur het land te verlaten. Met slechts enkele koffertjes reed ze halsoverkop naar de luchthaven, en zat even later op een vlucht naar het buitenland. Rusland zou ze nooit meer inkomen zolang het huidige regime aan de macht was, dat was duidelijk.

Het opschrijven van haar belevenissen als correspondent was voor Iris een manier om de frustraties en opgebouwde spanningen kwijt te raken. Als lezer leef je met haar mee omdat ze heel open is: de emoties variëren van een juichende blijdschap aan het begin van haar aanstelling tot een leven waarin angst voor wat elk moment kon gebeuren alles overheerst. En woede, omdat één man het leven van zoveel Russen verpest. Maar ze blijft altijd professioneel. Dat zie je ook soms op de avonden dat zij het NOS Journaal presenteert. Dat doet ze sinds januari 2024. Met enige regelmaat spreekt zij dan met Geert Groot Koerkamp, haar ex-collega als correspondent. Hij werkt daar nog steeds, nu al meer dan dertig jaar. Het moet voor haar een wat vreemde ervaring zijn zo’n gesprek met hem te hebben, zij in Hilversum en hij in Moskou. Maar dat laat ze niet merken.

Iris de Graaf / Vrijuit: Over Rusland en de liefde voor een land die niet wederzijds bleek te zijn / 368 blz / Lebowski, 2025  //  Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 10 uur en 42 minuten / Lebowski, 2025, via Storytel

maandag 16 juni 2025

De ´echte´ Soldaat van Oranje?

Las u het boek, geschreven door Erik Hazelhoff Roelfzema? Of zag u de film, geregisseerd door een nog jonge Paul Verhoeven? En misschien bezocht u ook nog eens de musical, die inmiddels al zo’n vijftien jaar loopt? Kortom, er was genoeg gelegenheid om kennis te maken met het verhaal van de Soldaat van Oranje. Miljoenen mensen deden dat dan ook, het verhaal is, na het Dagboek van Anne Frank, misschien wel het meest beeldbepalend geweest in onze beleving van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook een verhaal dat zo langzamerhand behoorlijk is uitgemolken. Wat zou je immers nog kunnen toevoegen aan alles wat er al over is gezegd? Nu, na lezing van Spion in smoking. Het intrigerende levensverhaal van Engelandvaarder en geheim agent Peter Tazelaar is het antwoord: best wel veel. 

Het is een iconische scène, daar in het eerste oorlogsjaar op het strand van Scheveningen, laat op de avond vlak voor een Kurhaus vol met feestende Duitse militairen. Een man wordt door een tweede man uit een drijfnat wetsuit geholpen, waaronder hij een smoking blijkt te dragen. Er wordt nog even wat sterke drank over de smoking gesprenkeld en dan loopt de man, een beetje zwalkend, richting het centrum van Den Haag. De andere man rent intussen terug naar een roeibootje, waarmee hij richting een schip van de Britse marine roeit dat even verderop voor de kust ligt. Deze man wordt gespeeld door Rutger Hauer, de ‘dronkeman’ door Jeroen Krabbé. De scène berust op waarheid, met Hauer als Hazelhoff Roelfzema en Krabbé als Peter Tazelaar. Deze laatste had de opdracht twee belangrijke landgenoten naar Engeland over te brengen. Het was een riskante operatie, waarbij Tazelaar verreweg het meeste gevaar liep. 

Beide mannen, zowel Erik als Peter, waren Engelandvaarders. Mannen die aan het begin van de oorlog naar Engeland hadden weten te ontkomen en vandaaruit commando- acties in Nederland uitvoerden. Historicus Victor Laurentius (1973) beschrijft in een soepele stijl, en vrij uitputtend, de oorlogsjaren van Tazelaar. Waar Erik zich al snel aanmeldt als piloot bij de RAF, daar gaat de loopbaan van Tazelaar meer richting de speciale operaties. Beide doen dit trouwens wel onder een soort van gezamenlijke paraplu van de Britse en Nederlandse inlichtingdiensten. Wat Tazelaar kenmerkt is het zo goed als ontbreken van angst. Wanneer hij tijdens zijn opleiding tot commando leert parachutespringen, en vanuit een vliegtuig op grote hoogte een vrije val moet maken, zal hij daar de rest van zijn leven last van houden, in de vorm van nachtmerries. Maar wanneer hij in de laatste periode van de oorlog wordt gedropt in Friesland en daar vanuit het niets een verzetsorganisatie helpt opbouwen én uit handen van de Duitsers moet zien te blijven, is hij een en al koelbloedigheid. Wilhelmina beloonde hem dan ook met de Militaire Willemsorde, en benoemde hem tot een van haar adjudanten. Op onderstaande foto, genomen op 2 mei 1945, staat Tazelaar links, naast de andere adjudanten Rie Stokvis en Erik Hazelhoff Roelfzema.

Wat deze biografie vooral interessant maakt, is dat hij meer biedt dan alleen het oorlogsverhaal. Laurentius beschrijft ook Tazelaars jeugd in Nederlands-Indië en, nog interessanter, zijn leven na de oorlog. Dat laatste kun je het beste een tranendal noemen, maar dan wel op enig niveau. Aan de oorlog hield Peter meerdere trauma’s over, we zouden nu spreken van PTSS, een posttraumatische stressstoornis. Dat uitte zich in een gevoel van rusteloosheid en het niet kunnen onderhouden van persoonlijke, emotionele banden. Hij trouwde viermaal, alle vier de huwelijken liepen uit op een scheiding. Hij had vrijwel voortdurend werk, zelfs op exotische oorden als Singapore of de Antillen, maar nooit voor lang: hij had een probleem met het accepteren van autoriteit. En hij dronk flink, dagelijks twee flessen whisky. Ook rookte hij als een schoorsteen. Die persoonlijke neergang brengt Laurentius met mededogen in beeld.

In 1970 publiceerde Hazelhoff Roelfzema zijn langverwachte memoires over de oorlog, onder de pakkende titel ‘Soldaat van Oranje’. Het bleek een heldenverhaal, maar met gevoel voor literaire middelen geschreven. Met andere woorden: het las als een roman. En het werd een klassieker. Erik was zo netjes geweest om ieder van zijn oorlogskameraden die in het boek een plaatsje kregen de passages waarin zij voorkwamen voor te lezen. Dus was niemand bij verschijnen van het boek verrast. Maar bij de film, die uitkwam in 1977, was dit natuurlijk niet mogelijk. Bovendien knutselden Verhoeven en scenarioschrijver Gerard Soeteman flink aan het verhaal, een film stelt andere eisen dan een boek. Een van de gevolgen daarvan was dat Tazelaars personage samensmolt met twee andere, een drie-eenheid door Krabbé gespeeld als Guus Lejeune. Peter kreeg vanzelfsprekend een uitnodiging voor de première, die zou worden bijgewoond door de koningin en de prins. Hij ging, maar wel met enige huivering. Om, toen hij de enorme oploop voor het theater gewaarwerd, zich om te keren en zich in een naburig café te bedrinken. Hij kon veel aan, maar dit niet.

De film bracht een discussie op gang over de titel ‘Soldaat van Oranje’. Laurentius gaat daar uitvoerig op in, mede omdat het onderwerp raakvlakken heeft met Tazelaars verwerking van zijn belevenissen tijdens de oorlog. Vrijwel iedereen beschouwde, min of meer logisch, Erik als de Soldaat van Oranje. Hij was ook degene die bij de première van de film een minutenlange, staande ovatie kreeg. Maar wat dan met die talloze anderen die hun leven hadden gewaagd? Zoals Tazelaar. En degenen die het niet overleefden, zoals de vele tientallen agenten die het slachtoffer werden van het zogenoemde Englandspiel? Zou de titel niet eerder ‘Een soldaat van Oranje’ moeten zijn? Erik zat hier soepel in, hij zou niet dwars gaan liggen. Maar de titel bleef zoals die was, besloten regisseur en producenten.

Op latere leeftijd woonde Peter in het zuiden van Frankrijk, in een klein dorpje aan de Middellandse Zee. In Frankrijk waren oorlogsveteranen, ook niet-Franse, in die tijd vrijgesteld van het betalen van belasting, vandaar. Ieder jaar bracht Erik hem daar een bezoekje, bevriend waren ze altijd gebleven. Maar opeens, begin ’90, trof Erik hem daar niet meer aan. ‘Hij is vertrokken’, schreef hij in zijn dagboek. Zonder afscheid te nemen. Een man alleen.

Foto bij Spitfire: Erik Hazelhoff Roelfzema en Peter Tazelaar, 1976, Vliegveld Valkenburg

Victor Laurentius / Spion in smoking. Het intrigerende levensverhaal van Engelandvaarder en geheim agent Peter Tazelaar / 448 blz / Alfabet Uitgevers, 2025 // 

Luisterboek, voorgelezen door Frank Rigter / 12 uur en 49 minuten / Alfabet Uitgevers, via Storytel

zondag 8 juni 2025

Schrijvers over schrijven, én lezen

Ik luister graag naar Frénk van der Linden. En dan vooral naar de vraaggesprekken die hij meerdere malen per week heeft met gasten in het programma Kunststof op NPO Radio 1, dat wordt uitgezonden op de vroege avond. Niet alleen heeft Van der Linden een prettige stem, maar zijn timing mag er ook wezen. Een interview wordt bij hem al snel een onthaast-momentje. Met korte vragen en opmerkingen, met zachte stem en niet al te snel uitgesproken, weet hij vaak zijn gast zélf aan het praten te krijgen. Als luisteraar bekruipt je dan het gevoel dat daar aan een tafel twee mensen zitten die voor een klein uur de rest van de wereld hebben buitengesloten. 

Enkele jaren geleden belde Van der Lindens benedenbuurman bij hem aan. Dat is Fjodor Buis, een bekende portretfotograaf die veel werkt voor literaire uitgeverijen. Hij had het plan opgevat een mooi fotoboek te maken over vijftig Nederlandse schrijvers, en vroeg Van der Linden of hij zin had mee te werken, iedere schrijver te interviewen. Ofschoon deze eerst wat afhoudend was, terugschrok voor de hoeveelheid werk die het met zich zou meebrengen, bleven ze in gesprek. En nu ligt daar dan het eindresultaat: RomanReuzen. Niet alleen een boek, maar ook een podcast met tientallen interviews, een reizende tentoonstelling van de portretten, een speciaal op jongeren gericht lezingenprogramma in openbare bibliotheken, een set postzegels en ga zo maar door. Het boek groeide uit tot een programma dat ontlezing moet tegengaan, dat mensen verleidt weer eens een boek open te slaan. Ruim twintig landelijke fondsen droegen financieel bij.

Er zijn weinig zaken die leuker zijn dan lezen. Een daarvan is, voor mij, het lezen óver lezen en schrijven. En dat kan in dit boek en de podcast prima. 

Buis heeft elk van de vijftig schrijvers tweemaal gefotografeerd: eenmaal op een bij de auteur passende locatie, eenmaal een klassiek portret, ‘bij raamlicht op zwart, met de focus op de ogen, om dichterbij te komen’, zoals hij zelf schrijft. Er zitten heel indrukwekkende opnamen bij, zoals dat van de zojuist overleden Jan Terlouw, van de nog wonderlijk jeugdig ogende Yvonne Keuls (93), van Marion Bloem, die je aankijkt vanuit een reusachtige boomhut en van Mariken Heitman, gezeten aan een ruwhouten tafel in een onvervalst stukje natuur.

Nam Buis het beeld voor zijn rekening, aan Van der Linden de taak een zinvol concept te vinden voor de teksten. En dat loste hij heel elegant op. Iedere schrijver kreeg de vraag voorgelegd naar zijn of haar favoriete boek van een andere schrijver, en de meest dierbare roman van eigen hand. Waarmee de gesprekken dus over literatuur gingen. In de boekteksten gaat dat heel gestructureerd, in de podcasts liet Van der Linden de teugels wat vieren. Precies als in zijn radio-interviews.

Daarnaast mochten alle auteurs een handgeschreven stukje tekst leveren, naar eigen keuze maar wel uit eigen werk. En tot slot een citaat dat henzelf karakteriseert. Die laatste raken heel vaak de kern. Zo koos Mariken Heitman voor ‘Het mannelijke en het vrouwelijke is een heerlijk houvast voor mensen’. Voor een vrouw die haar gender als wat fluïde beschouwt een mooie. En Maxim Februari legt de vinger op een gevoelige plek voor hemzelf en veel van zijn collega´s: ‘We besteden het denken uit aan de wetenschap’. 

Ter afsluiting maar even een check doen, om te zien of het concept inderdaad werkt? Aan de hand van twee schrijvers dan maar. Een heel populaire, met een groot lezerspubliek: Arthur Japin. En daarnaast een van mijn favoriete schrijvers, Auke Hulst.

Om met Japin te beginnen, en het door hem aangeleverde citaat: ‘Ik ben niet geschikt voor de menselijk omgang’. Maar, legt hij uit, hij heeft daarvoor een ontsnappingsroute gevonden. Hij houdt zijn leven plezierig door te verdwijnen in het verleden, in andere tijden en bijzondere onderwerpen. Zijn grote voorbeeld is de Belgisch-Franse auteur Marguerite Yourcenar. Die deed in Hadrianus´ gedenkschriften (1951) hetzelfde. Japin: ‘Ze plukt iemand uit de geschiedenis en door die ene persoon menselijk te maken, door je mee te laten voelen, brengt ze een hele periode tot leven’. Datzelfde doet Japin ook sinds zijn romandebuut De zwarte met het witte hart, dat dan ook nog steeds zijn dierbaarste boek is.

Ook Auke Hulst heeft een voorkeur voor andere tijden. Maar bij hem zijn het vooral sciencefiction-elementen die hij door zijn romans weeft. Hulst heeft veel te danken aan Kurt Vonnegut, de Amerikaanse schrijver die als jongeman tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Europa kwam. Als krijgsgevangene werd hij in de winter van 1944-1945 opgesloten in een ondergronds slachthuis in Dresden, waar hij in februari 1945 het bombardement op de stad meemaakte, en overleefde. De hel. Het zou een stempel drukken op zijn schrijversloopbaan, met de absurdistische roman Slachthuis vijf (1969) als hoogtepunt. 

Hulst, die opgroeide in een Gronings achterstandsgebied, vrijwel zonder ouderlijk toezicht, herkent die situaties waarin alles losgeslagen lijkt. In zijn roman En ik herinner me Titus Broederland (2016) combineerde hij die wereld met toekomstvisioenen én autobiografische elementen. Hulst: ‘Waarom ik van sciencefiction ben gaan houden, is denk ik in eerste instantie vluchtgedrag. Zo kan ik naar een andere wereld, een andere tijd. Maar ik noem mijn boeken nu ook weleens experimentele testopstellingen: op deze manier kun je iets onderzoeken. Het leven als laboratorium’. Trouw aan zijn eigen uitspraak is Hulst wel. Zijn zojuist (mei 2025) uitgekomen nieuwe roman, Tandenjagers, is voor hemzelf ook zo’n testopstelling: het heeft de trekjes van een Gothic novel, een genre dat hij nog niet eerder beoefende.

RomanReuzen is een boek om heerlijk en eindeloos in te grasduinen. En wil je het allemaal wat actiever en misschien speelser, dan kan dat ook. Want wat is er leuker dan Bart Chabot uitnodigen voor een lezing?

Frénk van der Linden & Fjodor Buis / RomanReuzen. 50 grote Nederlandse schrijvers over hun dierbaarste boek van eigen én andermans hand / 215 blz / Luitingh-Sijthoff, 2025

dinsdag 3 juni 2025

Café De Waarheid

De stad Utrecht als een Nederland in het klein. Een stad waar korte metten wordt gemaakt met onaangepasten. Waar militairen de politie steunen bij de controle van persoonsbewijzen, waar lichtkranten voortdurend positief nieuws verspreiden, maar waar de overheid – een anoniem lichaam – monumenten laat verloederen. En waar het middendeel van de kathedraal onder een storm bezwijkt en de immense toren dus alleen komt te staan. En waar het treinstation is verstopt in een betonnen winkelcentrum, beide niet toegankelijk  voor de onaangepasten en alle anderen zonder pas. De mij onbekende Mark Boog, dichter en romanschrijver, schept in zijn in 2018 verschenen zesde roman, Café De Waarheid, een onheilspellend beeld van een maatschappij zoals die ons te wachten zou kunnen staan.

Zo afstandelijk en onpersoonlijk als de buitenwereld is, zo warm lijkt het café. Heinrich, de barman, zit op een laag krukje achter de bar en hijst zichzelf kreunend en steunend omhoog wanneer er een biertje moet worden getapt. Het vaakst is dat voor een tafeltje van vier, waaraan meerdere avonden per week Bertus, Steven, Tanja en Jim zich laten vollopen tot het buiten weer licht wordt. Niet dat het bier bijzonder lekker is, of de glazen schoon, en een schaaltje bitterballen kan je op je buik schrijven, maar ze zitten er met grote regelmaat, steeds dezelfde gespreksthema’s afspelend. En soms zeggen ze uren niets, daarin zijn ze bedreven.

Jim is verlaten door zijn vrouw, heeft zijn huurhuis verlaten toen door de berg post, rekeningen en aanmaningen de voordeur nog maar nauwelijks open ging. Met heel zijn bezit in twee tassen van de supermarkt, die hij verbergt achter een steunbeer van de kerk. Waarachter hij ook slaapt, vanaf zonsopgang. Dakloos, een bewuste – en tevens niet te vermijden – keuze. Maandelijks stort de overheid een minimaal geldbedragje op zijn rekening, net genoeg voor het bier. En op de juiste tijden een rondje langs de snackkarren levert hem genoeg restjes friet en frikandellen om de ergste honger te bestrijden. Zijn vrienden uit het café verkeren in vrijwel dezelfde situatie.

Boog beschrijft het in een compacte stijl, met genoeg vaart om je aandacht vast te houden. En met beelden die wel even blijven hangen. Maar wat beoogt hij met dit verhaal? Is het een  waarschuwing tegen een mogelijk toekomstige maatschappij? En wat is dan de rol van het café, en in het bijzonder de naam ervan? En van de eindeloze rondwandelingen van Jim door het centrum, die kleine wereld observerend? Ik voelde geen grote drang daar verder in te duiken,  temeer niet omdat Boog je eigenlijk geen sleutels daartoe geeft. Maar heb me desondanks tijdens het lezen best geamuseerd. Een opmerkelijk verhaal.

Mark Boog / Café De Waarheid / 189 blz / Cossee, 2018

zaterdag 31 mei 2025

Harry & de president

Historisch onderzoek hangt soms van toevalligheden aan elkaar. Zo verdiepte Geert Mak zich jaren geleden in Martha Gellhorn, de legendarische Amerikaanse oorlogsverslaggever - en derde echtgenote van Ernest Hemingway. Eind jaren dertig reisde zij in opdracht van president Roosevelt door het land om met mensen te praten, de maatschappelijke stemming onder de bevolking te peilen. Haar rapportages stuurde zij rechtstreeks aan het Witte Huis, ter attentie van ‘My dear Mr. Hopkins’. En later, toen Mak onderzoek deed naar Engeland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, stuitte hij nogmaals op diezelfde Hopkins. Ditmaal was het begin 1941, Engeland was in oorlog. Hopkins was door Roosevelt naar Londen gestuurd om met Churchill te overleggen over Amerikaanse steun. Vertrouwelijk, dat wel, de Verenigde Staten waren immers nog niet bij de oorlog betrokken. Churchill was opgetogen over de vriendelijke en vooral praktisch ingestelde bezoeker. Laat op de avond, na de gesprekken, danste hij uitgelaten op de grammofoonplaten die Hopkins als cadeautje voor hem had meegebracht. 

En nu is er dan de biografie van ´Dear Mr. Hopkins´. Harry Lloyd Hopkins was zijn naam. Geboren in 1890, geen uitblinker op school en college, maar wel begiftigd met het vermogen verbindingen te zien én te leggen. Na zijn opleiding vond hij een baan als welzijnswerker, maakte daarin snel carrière en ontmoette eind jaren twintig die andere, wel degelijk bekende welzijnswerker: Eleanor Roosevelt, de First Lady. Toen kort daarna de beurs ineenstortte, vervolgens de economie, en miljoenen Amerikanen hun baan verloren en  naar de overheid keken voor hulp, zette de president een tijdelijk noodfonds op. Daarvoor werd een directeur gezocht, en Eleanor herinnerde zich toen de slimme welzijnsmanager. Hopkins betrad het Witte Huis, alsmede het leven van de Roosevelts, en zou daar eigenlijk nooit meer uit vertrekken.

Hopkins bewees zichzelf al snel. Hij stond samen met Roosevelt aan de wieg van de New Deal, het voor die tijd revolutionaire sociale steunprogramma waarbij werklozen geen uitkering kregen maar een baan. Met een tomeloze energie hield hij de vaart in het programma. Om er bij de bevolking en de politiek draagvlak voor te houden – het vergde een enorme financiële investering – moesten er snel resultaten worden geboekt. Vandaar ook die hierboven genoemde tochten van Gellhorn door het land, om op een informele manier de stemming te peilen.

Geschiedenis is bij Mak vaak het vertellen van verhalen, bij voorkeur met mensen in de hoofdrol. Dus gaat het niet alleen over de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, of de spannende herverkiezingscampagnes, maar we vernemen ook van alles over het privéleven van het presidentiële echtpaar én dat van Hopkins, en over de persoonlijke vertrouwensrelatie tussen de president en Harry. Roosevelt leunde gaandeweg steeds meer op diens adviezen en de inzet. Dat ging ver: toen Hopkins op een keer na een tot in de nachtelijke uren uitgelopen vergadering een leegstaande slaapkamer in het Witte Huis zocht en daar de nacht doorbracht, beviel hem dat zo goed dat hij er jaren bleef wonen. De president vond het prima. 

De mooiste verhalen die Mak opdist zijn die uit de oorlogsjaren. Dit waren ook de jaren waarin de gezondheid van de president, die sinds 1921 aan polio leed en daarna een handvol andere aandoeningen ontwikkelde, langzaamaan verslechterde. Hij nam nog wel deel  aan de legendarische conferenties met Churchill en Stalin, maar stuurde voor tussentijdse overleggen bij voorkeur Hopkins op pad. Naast Churchill wist deze ook een goede band met Stalin tot stand te brengen, al bleef hij bij hem altijd op zijn hoede. Meer dan zijn baas was Hopkins bestand tegen de soms wat grove grappen van de Rus, en diplomatieker dan zijn baas wist hij af en toe onredelijke en soms te emotionele eisen van Churchill van tafel te krijgen. De foto hierboven is genomen in augustus 1942, aan boord van de HMS The Prince of Wales. Hopkins in het midden, Churchill rechts van hem.

Een inkijk bieden in een flink stuk van de Amerikaanse geschiedenis, en dat op een moment dat de belangen groot waren en er wezenlijke keuzes moesten worden gemaakt voor de toekomst van de VS én de rest van de wereld: Mak doet het, en dat op een wijze die boeit en fascineert. Je leeft mee met beide mannen, die onder de moordende werklast roofbouw pleegden op hun lichaam. Vanaf het begin van de jaren veertig moest Roosevelts door twee man in en uit zijn rolstoel worden getild, altijd zorgvuldig buiten zicht van de fotografen. En Hopkins leefde steeds sterker, na een zware operatie aan maagkanker in 1939, op een dieet van medicijnen en pijnstillers. Roosevelt zou net het einde van de oorlog niet meemaken, Hopkins volgde hem binnen het jaar.

De cover van Wisselwachter is vintage Mak. Ze toont een foto die werd gemaakt in januari 1942, bij een bezoek van Churchill aan het Witte Huis. De wat buikige Britse premier zal iedereen direct herkennen, zelfs al is hij gekleed in een soort battle dress. Maar de lange magere man in het ietwat te ruim zittende bruine kostuum? Ik denk dat weinigen buiten de VS – ik zeker niet – hem zouden kunnen thuisbrengen vóór het lezen van dit boek. Dat is Harry Lloyd Hopkins. Ruim tachtig jaar na dato door het grote publiek vergeten, maar gedurende anderhalf decennium de man die samen met de president aan de knoppen zat. Een mooie geste van Mak om hem op deze wijze in de schijnwerper te zetten. En dat in een tijdperk waarin de nabije toekomst van de Verenigde Staten opnieuw onzeker lijkt.

Geert Mak / Wisselwachter. Amerika - Europa 1933-1945 / 624 blz / Atlas Contact, 2025

zondag 25 mei 2025

Te mooi om waar te zijn?

Marja Verbraak, de auteur van Elselina (1776-1845). Avontuur in het voetspoor van Napoleon, is niet vies van een stevige oneliner. De volgende - eigenlijk twee regels – uit ze wanneer ze het heeft over de Franse Revolutie en de positie van de vrouw:  ‘De volksvertegenwoordigers die de mond vol hadden van vrijheid, gelijkheid en broederschap lieten vrouwen niet toe tot hun wereld. Ze stelden de Verklaring van de Rechten van de Mens op, maar die mens was een man.’ Die achterstelling bestond natuurlijk al eeuwen en gold op allerlei gebieden. Zo hadden Franse vrouwen geen politieke rechten, mochten ze niet stemmen en zelfs niet, hoewel er in die jaren een grote behoefte aan was, dienst nemen in het leger, als soldaat. Maar voor de vrouw van wie Verbraak onlangs de biografie publiceerde, Elselina Versfelt, was dit geen probleem: zij hield zich gewoonweg niet aan de regels. Dat leverde haar een avontuurlijk leven op.

Bij de geboorte van Elselina kon niemand dit nog bevroeden, zeker met het oog op haar familieomstandigheden. Ze was de dochter van een dominee, Gerrit Versfelt, die een kleine, arme parochie bestierde in het Noord-Brabantse dorpje Lith, schilderachtig gelegen aan de Maas. Op haar vijfde overleed haar vader, waarna haar moeder met haar zeven kinderen verhuisde naar Amsterdam, waar familie van haar woonde. In 1792 trouwde Elselina er met de bankier Jan Ringeling. Zij was toen vijftien, maar loog er voor de trouwakte maar twee jaartjes bij. Ze begreep inmiddels hoe het werkte. 

Het leven als echtgenote, huisvrouw en moeder bleek niets voor Elselina. Ze verveelde zich te pletter, voelde zich in een keurslijf gebonden. Of zij in deze jaren al buitenechtelijke affaires had is niet helemaal duidelijk, maar wanneer zij in 1795, als na de Franse inval de rust in het land enigszins terugkeert, bij familie in Den Bosch kennismaakt met de Franse generaal Jean Victor Marie Moreau weet zij het snel. Zij verlaat man en kinderen en wordt de geliefde van de generaal. Moreau zal in de jaren erna een succesvolle carrière opbouwen en ook onder Napoleon Bonaparte dienen. Elselina volgt hem overal. In Parijs, waar hij haar installeert in een chique appartement en op zijn posten in het buitenland. Ze verzinnen voor haar een nieuwe identiteit, dat zij een domineesdochter uit Lith is hoeft niemand te weten. Elselina moet het gevoel hebben gehad dat zij geslaagd was in haar missie: een nieuw, spannender leven voor zichzelf creëren.

Moreau zou niet haar laatste verovering blijken. Nog heftiger waren haar gevoelens voor Michel Ney, Napoleons maarschalk en de held van de Russische veldtocht in 1812. Ney’s optreden tijdens de terugtocht en de manier waarop hij bij de oversteek van de Berezina het Russische leger zo lang van zich af wist te houden dat daardoor zijn eigen troepen via in allerhaast aangelegde bruggen konden vluchten heeft in de geschiedenisboeken inmiddels een legendarische status verworven. En Elselina maakte dat van nabij mee, zoals ze eerder ook al met Napoleon in Moskou was. Verkleed als man, te paard als een man, een vermomming waarin ze ook al eerdere veldslagen van Ney had bijgewoond…..

Ho! Stop! Op enig moment tijdens het lezen van deze biografie ga je je realiseren dat het verhaal eigenlijk te mooi is. Te mooi om waar te zijn? In gezelschap van Napoleon, dwalend door het door de Russen in brand gestoken en verlaten Moskou? Aanwezig bij de hel van de Berezina, in gezelschap van haar geliefde? Hoe sprookjesachtig wil je het hebben? Zijn die gebeurtenissen waar, of beschikte Elselina over een rijke fantasie? Deze en soortgelijke vragen hebben betrekking op een aspect van Elselina’s leven dat nog niet aan de orde was. Maar dat door Verbraak met taaie volharding wordt ontrafeld. En dat daarmee voor mij het boeiendste deel van het boek oplevert.

Na de definitieve val van Napoleon in 1815 breekt er voor Elselina een periode aan waarover een grauwsluier lijkt te hangen. Het zijn de jaren van de Restauratie, jaren waarin de conservatieve elementen in de politiek het voor het zeggen krijgen en het Franse koningschap wordt hersteld. Met het wegvallen van haar geliefden – Moreau sneuvelt in 1813, Ney wordt in 1815 op last van de nieuwe machthebbers geëxecuteerd – mist ze ook hun financiële steun. Wanneer ze na enkele jaren merkt dat veel Fransen, net als zijzelf, teleurgesteld raken in de nieuwe politiek en steeds vaker terugverlangen naar de Napoleontische tijd, besluit ze haar memoires te schrijven. Het hoogtepunt van haar leven viel immers samen met de periode waarnaar steeds meer Fransen met weemoed terugkijken. En zij was immers innig bevriend geweest met sleutelfiguren. Elselina wendt zich met dit plan tot de meest succesvolle uitgever van Parijs in die dagen, Pierre-François Ladvocat. En in 1826-’27 verschijnt, in acht luxe banden, Mémoires d’une Contemporaine. Geschreven door Ida Saint-Elme, de vrouw van adellijke afkomst onder wiens naam Elselina al jaren door het leven gaat. De reeks wordt een hit, ook in Engelse en Duitse vertalingen. 

Moet je als biograaf blij zijn met zulke uitvoerige memoires? Die vraag kun je eigenlijk pas beantwoorden wanneer duidelijk is hoe betrouwbaar ze zijn. Daarover is door Franse wetenschappers eindeloos getwist. Enerzijds is daar de omvang, en de vrij korte tijd waarin Elseline haar verhaal op papier heeft gekregen. Anderzijds heb je te maken met de praktijk op de burelen van uitgever Ladvocat. Het is bekend dat hij soms tientallen aankomende journalisten en schrijvers tegelijk in dienst had, die als redacteur teksten bewerkten en ook geregeld als ghostwriter optraden. Heeft Elselina daarvan gebruik gemaakt, heeft zij iedere paar dagen een niet al te lang concept ingeleverd dat vervolgens door de redacteur werd opgeblazen en opgeleukt? Het is vaak beweerd. Het zou zo maar kunnen. 

Verbraak neemt na grondig onderzoek aan dat een substantieel deel van de teksten toch van de hand van Elseline is. En dat alle gebeurtenissen en feiten waarvoor zij naast de Mémoires nóg een bron kon vinden op waarheid zullen berusten. Maar ze is streng. Zo sneuvelt een van Elselina’s belangrijkste wapenfeiten, het verhaal over de nacht die zij met Napoleon heeft doorgebracht, omdat daar nooit verder bewijs voor is gevonden.  

Roem duurt vaak maar kort. Zeker als die is gebaseerd op een vluchtig fenomeen. Het immense succes van de Mémoires hield Elselina een poosje financieel overeind. Een soortgelijk project, waarvoor ze een rondreis maakte door Egypte, flopte. Een ook een wekelijks verschijnend politiek pamflet, het Franse koningshuis scherp veroordelend, dat ze vanuit haar toenmalige woonplaats Londen maakte was geen lang leven beschoren. Ze sleet haar laatste maanden op de ziekenzaal van een Brussels klooster, waarvoor een weldoenster de kosten droeg. Dat de eens flamboyante vrouw die zich La Contemporaine of Ida Saint-Elme noemde eigenlijk Elselina Versfelt heette, wist niemand meer.

Omdat Elselina gedurende haar leven meer dan eens de regels aan haar laars lapt is het voor de lezer van haar biografie prettig om daar wat achtergrond bij te hebben. En Verbraak verzorgt dat voorbeeldig, of het nu gaat om de politieke constellatie of om zaken als gender, travestie of het literaire bedrijf.

Marja Verbraak / Elselina (1776-1845). Avontuur in het voetspoor van Napoleon / 295 blz / Boom, 2025

zondag 18 mei 2025

Herlezen, als luisterboek: 6 en 42 jaar later

De afgelopen jaren konden lezers van de Volkskrant genieten van een bescheiden literair soapje. Vroeg in januari, te beginnen in 2021, belde recensent Onno Blom met Peter Buwalda om hem te vragen wanneer De jaknikker zou verschijnen, het tweede deel van de trilogie waarvan deel 1, Otmars zonen, in maart 2019 was verschenen. Die roman was alom bejubeld en Buwalda had het snelle verschijnen van het vervolg beloofd. Had ie nooit moeten doen, natuurlijk. Zijn uitgeverij, De Bezige Bij, nam De jaknikker sindsdien jaar na jaar op in de aanbieding, om het boek vervolgens stilzwijgend te schrappen. En Blom, wel in voor een geintje, begon zijn jaarlijkse telefonische interview. Alle hele smoezen, halve uitvluchten en ook best geloofwaardige toelichtingen passeerden daarin, wat soms wel komisch was. Maar de waarheid was dat Buwalda heel lang niet tevreden was over het resultaat en maar bleef herschrijven. Waar niets mis mee is, beter dát dan dat hij ons een maar half geslaagd verhaal levert.

Maar nu is het dan eindelijk zover, in de herfst van 2025 zal De jaknikker verschijnen. Tenminste, die belofte deed Buwalda in de vijfde telefonade met Blom, die op 3 januari jongstleden was te lezen in de Volkskrant. Buwalda werd op dat moment dagelijks bedolven onder de proefdrukken van het boek, een teken dat het dit keer menens is. Een nieuwtje was overigens dat de trilogie een tweeluik was geworden, het verhaal wordt in het komende deel afgerond. Was Buwalda het zat, wilde hij eens iets anders gaan schrijven? We gaan het zien.

Hoeveel herinner je je nog van een roman die je ruim zes jaar geleden las? Otmars zonen doorbladerend viel me dat alleszins mee. De setting - een oliewingebied diep in Siberië, tijdens een sneeuwstorm die de hoofdpersoon, een jonge werknemer van Shell, vertraging oplevert omdat zijn vlucht wordt geannuleerd – stond me nog duidelijk bij. Ook Buwalda’s verteltechniek, met de soms wel vijftig bladzijden lange flashbacks, kwam weer boven. Ik realiseerde me dat ik best wel zin had om het boek te herlezen, wat ook het leesplezier straks van het volgende deel ten goede zou komen. Maar ruim 600 bladzijden, van een boek dat ik al ken? In de tijd die dat kost kan ik ook een of meer boeken lezen die níeuw voor me zijn. Ergens vind ik dat dan zonde van de tijd. In zo’n situatie kies ik liever voor een luisterboek. Dat heeft twee voordelen. In mijn situatie, omdat ik boeken luister als ik onderweg ben, vul ik er de anders  verloren uurtjes mee. In dit geval 19 uur en 14 minuten. Bovendien voeg je aan iets dat al vertrouwd is een nieuwe dimensie toe: een stem. Stemacteur Sander de Heer las het helder en met verve voor, dat was ook nog eens aangenaam.

Hoeveel herinner je je nog van een roman die je 42 jaar geleden las? Vooral de sfeer, weet ik nu, omdat ik zo’n boek zojuist heb herlezen. Als luisterboek. Het gaat om Het verdriet van België van Hugo Claus, verschenen in 1983. De aanleiding om het te herlezen was het verschijnen begin vorig jaar van de indrukwekkende biografie  De levens van Claus door Mark Schaevers. Toen ik die uit had en iets van Claus uitzocht om te gaan luisteren, ontdekte ik dat De Uitsprekerij - wat een prachtige naam! -, een Vlaamse producent van luisterboeken en podcasts, juist een handvol van zijn boeken had opgenomen. Heel professioneel, met prima geluidskwaliteit en, in het geval van Het verdriet, met de aangename, zeer Vlaams klinkende stem van voorlezer Ron Cornet.

Claus’ roman gaat over een gezin in Walle, een buitenwijk van het West-Vlaamse Kortrijk. Zoon Louis Seynaeve is bij aanvang van het verhaal, in 1939, elf jaar. Zijn ouders Staf – eigenaar van een drukkerij – en Constance hebben hem op een nonneninternaat in Haarbeke gedaan. De avonturen die Louis daar beleeft, in het echt én in zijn levendige fantasie, worden door Claus in sprankelende taal beschreven. Collaboratie is de rode draad door de roman, zowel de ouders van Louis als meerdere van zijn ooms maken zich daar schuldig aan. Na de oorlog moeten ze zich daarvoor verantwoorden. Claus heeft veel elementen in het verhaal ontleend aan zijn eigen situatie: het gevoelsleven van Louis, die precies even oud is als hijzelf; het kleinburgerlijke leven in een niet al te groot Vlaams stadje; de jaren bij de nonnen en op de achtergrond de voortdurend aanwezige oorlog, zowel de dreiging, de feitelijke en de afrekening. Het boek voelt mede daarom heel persoonlijk aan.

Luisterend, in dit geval bijna 29 uur lang, willen je gedachten weleens afdwalen. Op sommige momenten kon ik me niet onttrekken aan beelden van mijzelf van lang geleden, lezend, op een terras, op het strand, op het balkon. Steevast met warm, zonnig weer. Ik heb het maar even opgezocht, en het klopt. De zomer van 1983 was een stuk warmer dan gebruikelijk. Het was indertijd zelfs de warmste zomer sinds 1901. Kijk, wat herlezen of herluisteren al niet kan doen met je brein. En het was dus in meerdere opzichten een mooie zomer.

Peter Buwalda / Otmars zonen / Luisterboek, voorgelezen door Sander de Heer / 19 uur en 14 minuten / 2019 (2019), De Bezige Bij, via Storytel

Hugo Claus / Het verdriet van België / Luisterboek, voorgelezen door Ron Cornet / 28 uur en 45 minuten / 1983 (2024), De Bezige Bij, via Storytel


zondag 11 mei 2025

Op de verjaardag van de Führer

De Nederlandstalige literatuur kent een handvol romans waarin de Tweede Wereldoorlog zo indringend wordt beschreven dat de heftigste passages eruit waarschijnlijk nooit meer van je netvlies zullen verdwijnen. Hoe die shortlist eruit ziet? Ik denk dat u net als ik de meest voor de hand liggende titels zo kan opnoemen: Het bittere kruid van Marga Minco, De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans en van Harry Mulisch De aanslag. Aangrijpende en meeslepende boeken, daarom ook al tijden populair voor de leeslijst. Daarnaast zal ieder van ons eigen favorieten hebben. Ik in ieder geval wel. Heel recent is een roman verschenen die van mij per direct op dat lijstje mag: Aan het einde van de oorlog, van Bert Natter

Plaats van handeling: een concentratiekamp in het noorden van Duitsland. Het is 20 april 1945, de kanonnen van het Rode Leger bulderen dag en nacht, steeds luider, steeds dichterbij. De kampleiding breekt zich het hoofd hoe dát te overleven wat onafwendbaar op ze afstormt. De gevangenen proberen sowieso in de hectiek van de waarschijnlijk laatste weken van de oorlog het vege lijf te redden, te voorkomen dat ze zo op het randje van hun redding alsnog de gaskamer in moeten. Het is de avond waarop Hitlers verjaardag wordt gevierd met een groot feest voor de bemanning van het kamp. Er is muziek, genoeg te eten en vooral te drinken. De voorraadkelders moeten leeg. De meer dan tienduizend gevangenen, voor het merendeel vrouwen, zitten opgesloten in hun barakken. Piepjonge soldaten zonder ervaring bewaken die avond het kamp. En vanwege een op het laatste moment ingeroosterde vergassing van ruim honderd gevangenen heeft het Sonderkommando dat de gaskamer en de ovens bedient het de hele avond druk.

En dan raakt, terwijl het feest in volle gang is, het elfjarige zoontje van de plaatsvervangend  kampcommandant zoek. Hij komt niet naar huis voor het avondeten. Waar hij is? Tijdens het vissen verdronken in het meer? Weggelopen, na een ruzie met zijn broer? Of dwaalt hij door het kamp, wat misschien wel het gevaarlijkst is? 

Aan het einde van de oorlog is een kolossale, bloedstollende roman. In ruim 600 bladzijden brengt Natter de zoektocht, de chaos en de toenemende  beklemming tot leven. Hij koos daarvoor een opvallende aanpak: het verhaal kent ruim dertig personages, door wiens ogen je steeds even meemaakt wat er gebeurt. Meestal is zo’n flits niet langer dan een bladzijde, vaak zelfs korter. Die snelle wisseling van perspectief geeft het verhaal vaart, je krijgt als lezer een welhaast filmische sensatie. Naarmate de situatie explosiever wordt – de zoektocht naar de jongen, de aanstormende Russen én de door Berlijn geëiste directe evacuatie van het kamp en de vernietiging van bewijsmateriaal, het stapelt zich op – intensiveert Natter ook zijn verteltechniek. Je zit met natte handen te zuchten dat je nog honderden bladzijden door moet, maar tegelijk kun je het boek maar nauwelijks wegleggen. 

Ik volg Bert Natter al een hele poos. Hoogtepunten zijn voor mij Begeerte heeft ons aangeraakt uit 2008, en de kleine roman Remington en het ambitieuze Goldberg, beide uit 2015. Succesvolle titels, maar toch brak hij niet echt door naar het heel grote publiek. Het moet gek lopen wanneer hij dat met déze magistrale vertelling niet gaat bereiken.

Bert Natter / Aan het einde van de oorlog / 635 blz / Thomas Rap, 2025

donderdag 8 mei 2025

Albert Speer & de waarheid

Is het mogelijk om jarenlang tot de kring van intimi van Adolf Hitler te behoren, diens architect te zijn en vervolgens zijn extreem doortastende minister van Bewapening en Oorlogsproductie, en niet te weten van de vernietigingskampen? Zelfs niet wanneer je als minister verantwoordelijk was voor het inzetten van dwangarbeiders in de wapenfabrieken? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: nee, dat is niet mogelijk. Toch hield Albert Speer (1905-1981) zijn leven lang vol dat dit toch echt het geval was. Tijdens het tribunaal van Neurenberg, waarin van november 1945 tot oktober 1946 de 24 belangrijkste nazikopstukken terecht stonden voor hun oorlogsmisdrijven, volgde hij een opvallend, door hemzelf bedacht verweer: hij wist niet van de wandaden, dus was hij als persoon onschuldig; maar vanuit zijn hoge positie had hij het moeten weten, dus deelde hij in de schuld van het collectief, verdiende hij net als zijn voormalige collega’s daarvoor de strop. Hij kwam weg met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Speer moet op de vier rechters in Neurenberg – een Amerikaan, een Brit, een Fransman en een Rus, allen door de wol geverfde juristen – indruk hebben gemaakt. Anders is zijn relatief lichte straf niet te verklaren. Maar welke snaar raakte hij dan? Voor dat antwoord moet je misschien het plaatje dat de rechters voor zich zagen even oproepen. De meeste van de mannen in de beklaagden bank waren hoge militairen, ook als zodanig gekleed, die op hoge toon volhielden niets fout te hebben gedaan, ofschoon enorme hoeveelheden bewijsmateriaal het tegendeel aantoonden. Die de rechters niet lieten uitpraten, die van tijd tot tijd riepen dat dit een schijnproces was. De meeste van hen kregen de strop. Dan waren er enkele oudere politici die deel hadden uitgemaakt van Hitlers eerste, kortstondige kabinet. Zij werden vrijgesproken. En dan was er Speer. Niet in uniform, zacht sprekend, de enige die in zekere zin schuld bekende ofschoon hijzelf zich niet schuldig had gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid. Naast die militairen kwam hij beschaafd over. Zijn verdedigingslijn was interessant voer voor juristen. Het schijnt dat de Russische rechter hem de doodstraf wilde geven, terwijl de Amerikaan dat te ver vond gaan. Twintig jaar was een compromis. Hijzelf was verbijsterd dat hij mocht doorleven.

Die twintig jaar bracht hij door in Spandau, de oude gevangenis in Berlijn. Hij zat daar samen met Rudolf Hess, die levenslang had gekregen. Om niet te versuffen begon hij een moestuintje, wandelde iedere dag uren de ruime binnenplaats in het rond en hield een dagboek bij. Voor dat laatste gebruikte hij velletjes toiletpapier die door bezoekers naar buiten werden gesmokkeld. In 1966 kwam hij vrij. Op een voor hem gelukkig moment: de oorlog was twintig jaar voorbij, Duitsland krabbelde door het Wirtschaftswunder weer wat op én er was een nieuwe generatie aangetreden. Kortom, er ontstond langzaamaan onder de bevolking wat interesse voor de oorlog. En nu kwam daar de belangrijkste nog in leven zijnde nazi en die bracht het ene interessante boek na het andere uit, zoals Erinnerungen (1969) en Spandauer Tagebücher (1975). Die boeken waren niet alleen internationale bestsellers die Speer een riant inkomen bezorgden, ze vormden ook de aanleiding voor historici om de man en zijn (mis)daden nu eens echt onder het vergrootglas te leggen. 

In die bibliotheek aan boeken en artikelen over de ‘echte’ Albert Speer vallen twee auteurs in het bijzonder op. De eerste is de historicus Joachim Fest (1926-2006), cultuurredacteur bij de Frankfurter Allgemeine. Zijn veelgelezen boeken over Albert Speer lijken gebaseerd op degelijk onderzoek, maar een groot deel van dat onderzoek bestond uit gesprekken met Speer. Fest deed ook de redactie van Speers boeken, en ontving daarvoor van Speer op diens aandringen een deel van diens honorarium. Hoe objectief kon hij zijn, vraag je je dan af. Deed Fest aan serieuze journalistiek of poetste hij bij iedere nieuwe publicatie het blazoen van zijn vriend nog maar eens op.

De Britse onderzoeksjournalist Gitta Sereny (1921-2012) geloofde niets van Speers verhaal. Voor haar boek over Speer nodigde zij zichzelf en haar echtgenoot voor drie weken uit bij Speer thuis. Met de gedachte dat tijdens zo’n logeerpartij in een huiselijke omgeving en zonder tijdsdruk een sfeer van vertrouwelijkheid zou kunnen ontstaan en Speer wellicht zijn masker zou laten vallen. Speer ontving het paar hartelijk, gedroeg zich wekenlang hoffelijk en in de avonduren zelfs amicaal, maar het door haar zo gehoopte zwakke moment bleef uit. Zij publiceerde haar biografie Albert Speer. His Battle with Truth uiteindelijk in 1995. In het Nederlands kreeg het boek de prachtige titel Albert Speer. Verstrikt in de waarheid.

Dit is een lange inleiding tot een blogje over de nieuwe roman van de Franse auteur Jean-Noël Orengo, De ongelukkige liefde van de Führer. Maar Orengo’s verhaal gaat dan ook over Speer, met name over de hierboven genoemde aspecten: het verzwijgen van de waarheid, het eindeloos volhouden van de leugen. In tegenstelling echter tot Fest, Sereny en al die anderen schreef Orengo geen wetenschappelijke biografie of een artikel, maar goot hij het verhaal in de vorm van een (soort van) roman. Dat is, zeker met dit onderwerp, een ongewone en verrassende keuze. Maar het geeft hem wel de vrijheid van de romancier, de macht om ook die zaken te benoemen die je in een wetenschappelijke studie maar moeilijk kan aantonen. Of een nuancering aan te brengen die historisch misschien niet voor de volle honderd procent is te verantwoorden maar die in psychologisch opzicht tot een beter begrip van het verhaal leidt. 

De meest opvallende draai die Orengo aan zijn verhaal geeft is die van de persoonlijke relatie tussen de Führer en zijn architect. In de titel van zijn roman geeft hij dat al weg: De ongelukkige liefde van de Führer. Het is bekend, en historisch ook aan te tonen, dat Hitler als jonge man een gemankeerde kunstenaar was. Zelf overtuigd van zijn artistieke kunnen, werd hij desondanks geweigerd door de academie. Dat vrat zijn leven lang aan hem, en die frustratie bestreed hij door, zodra hij in de juiste positie was, kunstenaars en architecten opdrachten te verlenen. Speer was in zijn ogen het ideaalbeeld van de Germaanse kunstenaar: lang, blond, blauwe ogen, stijlvol gekleed, gedistingeerd. Speer was in zekere zin alles wat Hitler niet was, hoe Hitler eigenlijk zelf had willen zijn. Maar het ongelukkigerwijs niet was geworden. Samenwerken met Speer, zeker in de tijd dat die zijn architect was, stond voor Hitler gelijk aan zich laven aan schoonheid, zich opladen. 

Orengo koos ervoor het verhaal door Speer zelf te laten vertellen. Als lezer onderga je zo dezelfde sensatie als de talloze journalisten en historici die hem interviewden: het lezen dan wel aanhoren van een waarheid die door hemzelf was gefabriceerd en die hij zorgvuldig in stand hield. Een waarheid die hij ook verkondigde in zijn publicaties. Daaruit komt ook de opmerking die een SS-officier eind jaren dertig maakte tegen Speer, na afloop van een overleg met Hitler: ‘U bent Hitlers ongelukkige liefde’. Een veelzeggende uitspraak. Haast te mooi om waar te zijn, met die dubbele lading die erin verborgen ligt. Misschien is ie ook niet waar, hij vloeide immers uit Speers eigen pen…. Maar ook Orengo vond hem mooi, te mooi om niet te gebruiken.

Jean-Noël Orengo / De ongelukkige liefde van de Führer / Vertaald uit het Frans door Hans E. Van Riemsdijk / 282 blz / Atlas Contact, 2025