dinsdag 31 mei 2022

Dromen van het Noorden

De mens heeft de neiging juist dát te willen hebben dat niet of moeilijk bereikbaar is. Het onbereikbare geeft hem een stimulans om het doel toch te bereiken. Het mooiste voorbeeld daarvan is dat van de ontdekkingsreizen. Vandaag de dag is geen enkele plek op aarde voor ons onbereikbaar, maar nog maar anderhalve eeuw geleden was die situatie heel anders. Vooral gebieden met een extreem klimaat maakten het ontdekkingsreizigers nog lange tijd lastig. Zo werden de Noord- en Zuidpool pas bereikt in het begin van de twintigste eeuw. maar met echte openlegging of kolonisatie van het gebied had dit weinig te maken. In de eeuwen ervoor had die onbereikbaarheid al geleid tot een soort van mythevorming van die bevroren wereld. Op basis van wat men wist, of dacht te weten, ontstond een beeld van de poolgebieden dat in de kern misschien wel correct was – de moordende kou – maar dat verder vaak ver bezijden de waarheid was. Een soms ietwat geïdealiseerd droombeeld. Over dat beeld publiceerde Adwin de Kluyver enkele jaren geleden het betoverend mooie Het gedroomde Noorden.

Adwin de Kluyver zou je een poolhistoricus kunnen noemen. Hij debuteerde in 2015 met Terug uit de witte hel, een spannende beschrijving van de reddingspoging die de Nederlander Sjef van Dongen in 1928 ondernam om de gestrande poolreiziger Umberto Nobile van de Noordpool te redden. En zojuist verscheen zijn derde boek, Niemandsland. Een Antarctische ontdekkingsreis. Qua concept gaat mijn voorkeur echter uit naar het tussenliggende boek, Het gedroomde noorden, dat net voor Covid-19 verscheen.  Daarin doet De Kluyver een poging om middels een reeks officiële geschiedenissen, persoonlijke verhalen en – niet altijd even betrouwbare maar wel fascinerende - overleveringen en sagen een beeld samen te stellen van ‘het Noorden’. Met als resultaat een boek dat je, eenmaal begonnen, niet zo gemakkelijk meer weglegt.

Wat is trouwens ‘het Noorden’? Is dat de pool en het gebied dicht daarbij? Of kunnen we dat wat ruimer nemen en de poolcirkel als markering gebruiken, langs de 66,5ste breedtegraad, het gebied waar jaarlijks de zon één dag niet opkomt en één dag niet ondergaat? Of, vraagt De Kluyver zich af, zou het hanteren van de boomgrens niet een overzichtelijker criterium zijn? Of misschien het begrip ‘nordicity’, een in de jaren zeventig ontwikkelde systematiek waarbij je aan de hand van vooraf bepaalde criteria de mate van ‘noordelijkheid’ van een gebied kan bepalen? Gelukkig voor dit boek kiest hij voor een ander uitgangspunt: zijn eigen intuïtie. Het wordt een mentale afbakening, zo’n beetje langs de lijn van 60 graden noorderbreedte. In Europa vallen grote delen van Noorwegen, Zweden en Finland daarbinnen, en tevens de Shetlands. Ook IJsland, Groenland, de bovenste helft van Canada, Alaska en een groot deel van Rusland. Al die gebieden voelen voor hem als ‘het Noorden’. En bieden bij elkaar meer dan genoeg speelruimte voor een  historische verkenning. 

De vroegste ervaring van ons Nederlanders met de ondraaglijk barre weersomstandigheden in het Noorden moet wel de gedwongen overwintering van Willem Barentsz op Nova Zembla in 1596-’97 zijn, in het ‘behouden huis’. Maar De Kluyver begint veel verder terug in de tijd, in het jaar 325 voor Christus, met de zeereis naar het noorden van de jonge Griek Pytheas. Tot de Shetlands kwam hij, vanwaar hij zelfs nog een kleine week noordwaarts roeide, om in het zicht van het eiland Thule vast te stellen dat verdergaan richting het einde van de wereld zijn ondergang zou betekenen. Het verslag van zijn reis, dat hij eenmaal thuis opstelde, kreeg een mythische faam. Tientallen Griekse en Romeinse auteurs citeerden eruit, soms wel met de aantekening dat niet alles even geloofwaardig was. Maar het begrip ontdekkingsreiziger was gegrondvest, evenals het onbereikbare doel, Ultima Thule.

In zestien onderling zeer verschillende geschiedenissen neemt De Kluyver ons mee naar het Noorden. Dat hoeft niet altijd letterlijk het noorden te zijn. Zo is er een mooi verhaal over de Britse weerkundige James Glaisher die in 1855 tijdens een sneeuwbui in Londen ontdekt dat een sneeuwvlok is opgebouwd uit fabelachtig complexe kristalvormen. Omstreeks diezelfde tijd wordt de schilder Frederick W. Church, vooraanstaand lid van de Hudson River School, tijdens een tocht naar Notre Dame Bay, Canada, gegrepen door de schoonheid van de enorme gletsjers. In zijn atelier in New York vertaalt hij dat in een imposant doek, dat als een attractie de wereld rondreist. Het publiek is verbluft.

Maar steeds keert De Kluyver terug naar het Noorden zelf. Na de spectaculaire en soms dramatische voettochten om als eerste een van de polen te bereiken nam de aantrekkelijkheid voor gedurfde ondernemingen niet af. Integendeel. De voortschrijdende techniek maakte het steeds beter mogelijk om per ijsbreker verder door te stoten, of per zeppelin, en even later ook per (water)vliegtuig. Omstreeks 1930 moest het fenomeen van de wereldberoemde poolreiziger, de bezeten eenling, langzaamaan plaatsmaken voor dat van landen, naties die op jacht gingen naar successen. Jozef Stalin, in de jaren dertig soms wel toe aan een succesje, liet meerdere wetenschappelijke expedities uitrusten. Voor Rusland, dat zelf een groot deel van ‘het Noorden’ vormde, speelden ook economische belangen een rol.

Een innemend aspect van Het gedroomde Noorden zijn de opzet en schrijfstijl. Verwacht geen objectieve, neutrale en daardoor mogelijk ietwat droge verslaglegging. De Kluyver en zijn onderwerp hebben een klik, een band die verder gaat dan alleen het historisch inhoudelijke. Elk van de zestien geschiedenissen bestaat dan ook uit een lang gedeelte, heel persoonlijk en gloedvol geschreven, en een kort supplement in afwijkende blauwe inkt waarin de historische feiten nog eens worden samengevat. Dat waarborgt de correcte inhoud, terwijl het de auteur als verteller van verhalen meer vrijheid laat. Ruimte om ons zijn gedroomde Noorden voor te schotelen. Werkt prima.

Adwin de Kluyver / Het gedroomde Noorden. Een atlas / 285 blz / Uitgeverij Unieboek – Het Spectrum, 2019