vrijdag 30 augustus 2019

Wachten op Goethe

Wat hebben het provinciaalse Franeker en het verlichte Weimar met elkaar te maken? Niets, zou je zeggen. Een grotere tegenstelling tussen twee stadjes lijkt nauwelijks denkbaar. Maar met de publicatie van De ziekte van Weimar, de recent verschenen roman van Kees 't Hart, verandert dat. 't Hart beschrijft daarin een geschiedenis die zich afspeelt in het jaar 1807. Het bestuur van de Academie, de Franeker universiteit, ziet met lede ogen steeds meer studenten kiezen voor de veel grotere universiteit in het nabij gelegen Groningen. Om dat proces te stoppen wordt bedacht dat er in Franeker een monument zou moeten komen dat de grote waarde van de universiteit en de wetenschapsbeoefening belicht. Een monument dat de aandacht moet trekken van koning Lodewijk Napoleon, die dan vervolgens meer middelen beschikbaar zal stellen waardoor Franeker haar Academie een 'boost' kan geven. Is de gedachte ... Een monument heeft men ook al op het oog. Het is de Stein des guten Glücks, een stenen bol die op een stenen vierkant rust. Het origineel daarvan staat in de tuin van het Gartenhaus van niemand minder dan Johann Wolfgang von Goethe, in Weimar. Goethe ontwierp het monument tientallen jaren eerder, naar het schijnt als cadeau voor zijn vriendin Charlotte von Stein. Het is een van de vroegste abstracte sculpturen, misschien wel de vroegste. Over de betekenis ervan bestaan veel theoriën. Dat de kopie naar dit beeld dat voor Franeker zal worden gemaakt veel groter zal moeten zijn staat buiten kijf. Hoe groter, des te meer indruk het zal maken.

In het eerste deel van de roman bevinden we ons in Franeker. In het hoofd van Albert van Huszen, de universiteitsklerk die zal worden belast met de opdracht om naar Weimar te reizen en aan Goethe toestemming te vragen voor de kopie. Albert is een vrijgezel die samenwoont met zijn zus, die weduwe is. Die zus is de enige jonge vrouw waarmee Albert een normale relatie heeft, het gezelschap van andere huwbare dames levert hem meestal zo'n spanning op dat hij bij de minste aanraking een zaadlozing heeft. Hij mijdt hun gezelschap dan ook zoveel mogelijk, wat de hunkering en dus het probleem alleen maar verergert. In deze ietwat overspannen toestand hoort Albert op straat de eerste geruchten over het plan voor het monument en ontdekt hij in de bibliotheek van zijn zus langzaam wie Goethe is. Bladerend door Das Leiden des Jungen Werthers stuit hij op een gedicht waaruit hij meent op te maken dat ook Werther, en dus wellicht ook diens schepper, last heeft van hetzelfde probleem. De ziekte van Weimar.

Zo compact en overtuigend als 't Hart de aanloop schetst, is het vervolg helaas niet. Vanaf het moment dat Albert samen met drie hoogleraren in een koets richting Weimar stapt lijkt de focus verdwenen. Waren de scènes in Franeker soms op een koortsachtige manier dwingend, Alberts lotgevallen tijdens de reis en in Weimar zijn dat niet. In de Duitse gebieden zijn de Napoleontische veldslagen net achter de rug. Er zwerven nog veel losgeslagen soldaten rond, rovend en plunderend. De Franeker delegatie zal dat aan den lijve ondervinden. Dat, en verwikkelingen die daaruit volgen, levert verhaallijntjes op die het kernverhaal enigzins versluieren. Bezwaarlijker is voor mij dat sommige van de veelbelovende verhaalelementen niet lijken te landen noch worden afgehecht. Of nogal onrealistisch blijken te zijn. Ik las door omdat het verhaal best onderhoudend is, maar veel indruk maakte het niet meer. Het was eigenlijk wachten tot Goethe zou verschijnen. Maar of dat mijn verwachtingen inlostte ....

Kees 't Hart
De ziekte van Weimar
416 blz
Querido