maandag 17 oktober 2022

'De koningin onder de schrijvers'

Het was de afgelopen weken weer raak in het wereldje van de Nederlandse letteren. Na twintig jaar werd een nieuwe literaire canon gepresenteerd. De officiële titel luidt ‘Nederlandstalige literaire canon anno 2022’. Ofschoon de samenstelling ervan uiterst serieus was aangepakt, met inspraak van een grote groep deelnemers, was de kritiek niet van de lucht. Jan en alleman miste zijn of haar favoriete boek, of geliefde schrijver. Nu kun je  met zo’n verkozen canon natuurlijk lang niet iedereen tevredenstellen, en welbeschouwd kun je ook vraagtekens plaatsen bij de zin ervan – in dat opzicht lijkt het een beetje op de politieke verkiezingen – maar wat het wel oplevert is een beeld van de ontwikkelingen door de tijd heen. En dan zie je dat oudere literatuur, het werk van Vondel en tijdgenoten,  langzaam wegzakt. Dat lot is ook de poëzie beschoren. Wat gelijk bleef is de oppermacht van oude of inmiddels overleden witte mannen, met ‘De Grote Drie’ aan kop - W.F. Hermans, Harry Mulisch en Gerard Reve. Zij moeten alleen Multatuli boven zich dulden.

Ook nieuw was de komst, voor het eerst, van een vrouw in de top tien: Hella S. Haasse. In 2002 stond zij nog op nummer 26, nu is ze doorgestoten naar de achtste plek. Zelf zou zij daar ongetwijfeld mee ingenomen zijn geweest. Het begin van een vorm van gerechtigheid. Niets stoorde haar immers zo als wanneer een journalist haar tijdens een interview vroeg wat zij dacht van ‘De Grote Drie’. Ze kon dan heel boos worden, maar wist meestal beheerst een diplomatiek maar vilein antwoord te formuleren. Het werk van Hermans en Reve las ze graag, dat van Mulisch wat minder. Met hen had ze ook geen probleem. Maar de term had voor haar iets negatiefs, alsof het uitsloot dat er naast het werk van deze drie heren nog iets anders van niveau werd gepubliceerd. Terwijl ze trots was op haar oeuvre en ze, zeker na Heren van de thee, minstens zo goed als hen verkocht. Dat Adriaan van Dis haar in 1990 in zijn boekenprogramma ‘de koningin onder de schrijvers’ noemde, vond ze overdreven maar lief.

Nu heeft Haasse, ruim tien jaar na haar dood, een biografie. Aleid Truijens schreef met Hella S. Haasse. Leven in de verbeelding een bevlogen, kloeke, vlot lezende en ter zake doende studie over Haasse’s leven én werk. Zelf had Haasse haar lezers al enkele keren eerder inzage gegeven in haar persoon, in bundels als Zelfportret als legkaart, Krassen op een rots en Een handvol achtergrond. Ook met Spiegelbeeld en schaduwspel van Margot Dijkgraaf, dat enkele jaren geleden verscheen, kon je je beeld van Haasse verder invullen. Truijens kreeg van de dochters van Haasse volledige inzage in haar privéarchief en sprak met tientallen van haar vrienden. Nauwgezet las en analyseerde zij tevens het oeuvre, in haar streven verbindingen te leggen tussen Haasse de auteur en Haasse de persoon. Daarin is zij geslaagd, mag je wel zeggen.

Haasse is Oeroeg, het verhaal van de vriendschap tussen een Indonesische jongen en de zoon van een Nederlandse administrateur. Hele generaties scholieren lazen het voor de lijst. Het is kort, het is aangrijpend. Het verscheen in 1948 en wordt nog vrijwel jaarlijks herdrukt. Onomstreden is de novelle niet altijd geweest. Truijens laat heel verhelderend zien hoe het boek ´meebeweegt´ met de veranderende manier waarop sinds 1948 tegen de koloniale geschiedenis van Nederland wordt aangekeken.

Haasse had Oeroeg waarschijnlijk niet kunnen schrijven wanneer ze niet zelf in Nederlands-Indië was opgegroeid, met enkele onderbrekingen tot haar twintigste. Bandoeng, Batavia en Buitenzorg zijn de plekken waar haar herinneringen liggen. In 1938 sturen haar ouders haar naar Nederland, met de bedoeling dat ze zich inschrijft voor een studie Nederlands. Het wordt Scandinavische letteren. In mei 1940 geeft ze dat op, en meldt zich het jaar erop bij de Toneelschool in Amsterdam. De oorlogsjaren zien haar eerste stappen in de literatuur: ze schrijft voorzichtig wat poëzie – in haar ogen het hoogst haalbare in de letteren -, komt in contact met Wim Sonneveld en levert regelmatig teksten voor zijn cabaret, speelt daar af en toe zelf in mee. Tegen het einde van de oorlog zet ze zich aan het schrijven van een historische roman, die in 1949 het licht zal zien als Het woud der verwachting, een bravourestuk over het leven van Charles d’Orléans. Omstreeks 1950 mag ze zich zonder voorbehoud schrijver noemen.

Een eyeopener tijdens het lezen van deze biografie was voor mij feit dat er eigenlijk twee Hella Haasses zijn: enerzijds die in de buitenwereld, de kalme en serene vrouw, de schrijfster die gaandeweg haar loopbaan zichzelf steeds opnieuw uitvindt en de ene na de andere literaire prijs in ontvangst neemt, anderzijds de vrouw die achter deze façade verzeild is geraakt in een volstrekt liefdeloos huwelijk. Haasse trouwde in 1944 met Jan van Lelyveld, een student in de rechten die literaire ambities had maar deze niet kon waarmaken. Afgezien van een korte periode in 1945-1946 waarin ze gescheiden leefden, heeft ze hem nooit verlaten. Ze vond een manier om ermee om te gaan. Hun geruzie, het elkaar niet kunnen begrijpen, haar onbeantwoorde smeekbedes, haar frustratie: ze verwerkte ze in haar psychologische romans en verhalen. Truijens gaat hier uitvoerig op in, als trouwe lezer van Haasse gaat er een wereld voor je open. 

Een schrijver die zichzelf steeds opnieuw uitvindt, schreef ik hierboven. Het duidelijkst zichtbaar is dat in haar historische romans. Bij Het woud der verwachting (1949), De scharlaken stad (1952) en Een nieuwer testament (1966) is er sprake van traditionele romans. Vanaf het midden van de jaren zeventig kwam Haasse met een nieuw concept: de documentaire roman, deels gebaseerd op authentieke historische documenten, deels fictie. De romans over mevrouw Bentinck passen in dit concept. De recensenten hadden er aanvankelijk wat moeite mee, maar na enige aarzeling gingen zij én haar lezers overstag. De kroon op dit genre, het in 1992 verschenen Heren van de thee, beleefde tot nu toe, alleen al in Nederland, maar liefst 63 herdrukken 

Haasse stond haar leven lang open voor andere zaken dan haar eigen werk, of het nu ging om meespelen in het Cabaret Wim Sonneveld, een docentschap 'literatuur' aan de Filmacademie of het interviewen, voor een televisiedocumentaire, van toenmalig koningin Beatrix aan de vooravond van haar vijftigste verjaardag. In 1991 interviewde zij, in de Sint-Jacobskerk te Vlissingen, W.F. Hermans ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Locatie en gesprekspartner waren door Hermans bepaald: 'Zij heeft een heel goed essay geschreven over de vrouwenfiguren in mijn romans. Dat kan ik waarderen.' Haasse bereidde zich voor die klus wekenlang grondig voor, haar agenda laat dat zien. Maar het oog wil ook wat, haar agenda kort tevoren: 'Kapper! Japon kopen!' Literair recensent Marja Pruis, die avond aanwezig, herinnert zich: ‘Beiden waren volstrekt zichzelf, dat wil zeggen: Hermans snorkend en kakelend, zich vrolijk makend over de gekken die hem zijn leven lang omringden, Haasse beleefd meelachend, af en toe een verstandige vraag te berde brengend.’ Haasse ten voeten uit.

Aleid Truijens / Leven in de verbeelding. Hella S. Haasse 1918-2011 / 598 blz / Querido, 2022