zaterdag 24 augustus 2024

Animator

Woorden die komen aanrollen, zinnen die voortdenderen, speelse alliteratie, spitsvondige woordgrapjes en grootse uitspraken over het leven: de nieuwe roman van Dimitri Verhulst biedt dát waarom ik hem ooit bewonderde. Ik luisterde naar Bechamel Mucho, wat mijn oordeelsvermogen misschien enigszins aantastte, in positieve zin. Weinig schrijvers bezitten de gave uit eigen werk voor te lezen op zo’n manier dat het iets wezenlijks toevoegt. Maar Verhulst kan dat. In de net vier uur die het kost om de kleine roman voor te dragen wist hij mij daadwerkelijk mee te slepen.

Maar dat is de ambachtelijke woordkunstenaar aan het werk. Dat is de verpakking. Om de inhoud van het verhaal te begrijpen, heb ik maar een tweede keer geluisterd. Bechamel Mucho is het verhaal van Alex, een jonge veertiger die door omstandigheden mislukt als ondernemer – hij bedacht kaas, gemaakt uit moedermelk – en dan als broodwinning voor een jaar animator wordt bij een groot clubresort op Mallorca. In de loop van het seizoen leert hij een handvol vrouwen kennen die hem het verhaal van hun leven vertellen, en met wie hij naar bed gaat. Die geschiedenissen zal Verhulst bedoeld hebben als een spiegel van de hedendaagse maatschappij. 

Het concept is doordacht, bij de verhalen van de vrouwen zal voor velen wel iets herkenbaars zitten. Het is ook heel intens kijken naar de samenleving van vandaag, wat van de literatuur wordt verwacht. Maar voor mij werkt het niet. Ik voel het als een boodschap die met kracht mijn richting wordt uitgeduwd, maar snap tegelijkertijd niet precies wat die boodschap nu is: de leegte van de maatschappij, de mens als kuddedier, zelfs in de tijd die echt van hemzelf is? De rol van Alex, die op zijn wekelijkse vrije dag op een scooter met de wind in zijn haren de vrije natuur opzoekt, en die aan het einde van het seizoen met eenzelfde gevoel van vrijheid zal gaan nadenken over zijn plek in de wereld, is naar mijn smaak net iets te obligaat uitgewerkt.

Luister het boek vooral, dat is een feestje.

Dimitri Verhulst / Bechamel Mucho / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 4 uur en 11 minuten / Atlas Contact, via Storytel, 2024

woensdag 21 augustus 2024

'Het Wit'

Kun je het openen van de deur van een berghut ervaren als het betreden van de poort naar het Paradijs? Wel als je bezig bent met een tocht over besneeuwde Alpenpassen, half maart, je vroeg in de ochtend vanuit de Breslauer Hütte aan de volgende etappe bent begonnen en je na uren ploeteren moest vaststellen dat de snijdende wind, schuivende sneeuw, slecht zicht  en een temperatuur van minus 13 betekenen dat je nauwelijks 200 meter per uur aflegt. De vraag maar even laten rustend waarom je bij deze omstandigheden überhaupt de deur bent uitgestapt, is de beslissing om terug te keren dan de enige juiste. Al kost het weer uren om die veilige hut te bereiken, maar dan voelt het ook alsof je het Paradijs binnenstapt.

Het is Sylvain Tesson die deze passende vergelijking maakt. Reiziger, avonturier en schrijver. Ik las eerder zijn verslag van een lange winter in een blokhut aan het Baikalmeer, en heel recent zijn ietwat onzinnige maar uiterst onderhoudende project om Napoleons terugtocht uit Rusland van 1812 te reconstrueren. Op de motor met zijspan. In Wit realiseert hij zijn lang gekoesterde wens om, in een flauwe boog van het Franse Menton tot het Italiaanse Triëst, in de winter de Alpen te bewandelen. Of liever klauterend en skiënd, want de route leidt over de passen, toppen, graten en gletsjers. De tocht is een meerjarenproject, in de winter van 2018, 2019, 2020 en 2021 leggen Tesson en zijn twee tochtgenoten steeds zo’n twintig etappes af. 

Bij vertrek uit Menton wordt Tesson vergezeld door zijn vriend Daniel du Lac, die in het dagelijks leven berggids is. Al vrij snel ontmoeten ze in een berghut een Parijse ingenieur, Philippe Rémoville, die zich voor de duur van het project bij hen aansluit. 

De tocht zoals zij die maken zit vol gevaren. En al ben je voorzichtig, neem je alle regels in acht en vermijd je potentieel gevaarlijke plekken en situaties, een besneeuwd berglandschap kan heel onvoorspelbaar zijn. De mannen zijn zich daarvan bewust en menen te weten wat ze doen, maar meermaals noteert Tesson in zijn verslag dat hij, een ijshelling overstekend, een paar honderd meter abseilend van een loodrechte rotswand of skiënd langs een afgrond die je in de mist niet goed kan zien, doodsangsten uitstaat. Ook zijn beschadigde rugwervels, opgelopen bij een val enkele jaren eerder, spelen hem soms parten. Zijn verslag deed me af en toe denken aan de befaamde klimverhalen van de Brit Joe Simpson, die in de jaren tachtig en daarna in de Andes en op andere plekken ijzingwekkende situaties meemaakte. Tesson: ‘Als we ons echt bewust waren geweest van alle spleten waar we blindelings overheen gingen, hadden we het nooit aangedurfd. Levensles: niet alles willen weten. Transparantie is die toestand waarin je, doordat je van alles weet hebt, ook voor alles bang bent.’

Waarom de tocht maken? Uit een zucht naar de pure natuur, hoog in de bergen willen zijn, weg van het dagelijkse leven? Om erover te kunnen schrijven? Is het een beroep, een manier om aan de kost te komen? Misschien van alles een beetje, maar het lijkt voor Tesson belangrijker om nieuwe wegen in te slaan, zijn tomeloze nieuwsgierigheid naar de natuurlijke verschijnselen in deze wereld te bevredigen. Hij noemt het gebied in zijn tekst steevast ‘het Wit’, daarmee iets als een gevoel tussen hem en die wereld oproepend. De volgende passage is in dat opzicht verhelderend: ‘Tussen de stammen schraapten onze ski’s over het ijs. […] Met onze ski’s tikten we de vergetelheid af. We gingen op in de ruimte, dat wil zeggen in de tijd, waarbij de inspanning de cadans aangaf. Een dergelijke versmelting vind je terug in de finale van Mahlers negende. Muziekflarden komen samen en vervloeien als mistbanken. Nauwelijks hoorbaar gaan ze in elkaar op. Van de melodielijn blijft haast niets over. Pianissimo wordt er in dit amalgaam één noot aangehouden, die de oplossing ervan aankondigt. Hij duurt alsmaar voort. Serene kalmte: Alles verstilt. Transparantie: de tijd lost op. Het Wit blijft: Vrede daalt neer.

Sylvain Tesson / Wit / Vertaald uit het Frans door Eef Gratama / 255 blz / De Arbeiderspers, 2024

zondag 18 augustus 2024

´Een dag om aan de balk te spijkeren´

‘Het stikt van de literaire prijzen, hoor ik wel eens iemand zeggen. Nou en, denk ik dan. Mooi toch? Het is voor de meeste auteurs nauwelijks te doen om van hun schrijverij te leven, dus ieder eerbetoon is meegenomen, zeker wanneer daar ook nog een aardige pot met geld aan is verbonden. Een van de aardigste prijzen vind ik de Zeeuwse Boekenprijs, die jaarlijks wordt toegekend aan een werk – fictie, non-fictie of poëzie– waarin Zeeland de hoofdrol speelt. Of dat is geschreven door een in de provincie werkzame, of daar geboren auteur. Schrijvers en uitgevers dienen hun werk in het voorjaar in te leveren, de uitreiking is steeds in november. De hele zomer gonst het dus, en wordt er druk gelezen. Loop een boekhandel in Zierikzee, Goes, Middelburg, Vlissingen of Hulst binnen en je ziet de affiches en de prominent opgestelde titels van de shortlist. Omdat wij door omstandigheden een groot deel van de zomer in Zeeland doorbrengen, krijgen we daar altijd iets van mee.

Zeeland, levert dat nu schrijvers van formaat? Jazeker, vergis je daar niet in. Om enkele bekende auteurs te noemen: Oek de Jong, Annejet van der Zijl, Carolijn Visser, de zojuist overleden Wessel te Gussinklo, Franca Treur, Jan Vantoortelboom en Ester Naomi Perquin. Mijn favoriete Zeeuwse auteur is Rinus Spruit (1946). In 2013 publiceerde hij de roman Een dag om aan de balk te spijkeren. Een fenomenaal goed boek, maar hij had de pech dat in hetzelfde jaar Oek de Jong zijn monumentale familiegeschiedenis Pier en Oceaan had ingezonden. Die won, en Spruit moest het doen met de Prijs van de Zeeuwse Boekhandel. Maar Spruits roman staat nog steeds hoog genoteerd in mijn lijstje van favoriete boeken, dus breek ik er vandaag maar weer eens een lans voor.   

Een dag om aan de balk te spijkeren speelt zich voor een belangrijk deel af in het gehucht Zevenkoten op Walcheren. Het Zeeuwse landschap en het boerenleven wordt door Spruit zo mooi in beeld gebracht dat die passages voor veel lezers tot de hoogtepunten van boek zullen horen. Maar de echte thema's van het boek zijn toch wel de verhouding tussen een vader en een zoon, en de zoektocht van die laatste naar levensgeluk. Die thema’s liggen Spruit na aan het hart, om de eenvoudige reden dat hij voor de hoofdpersoon zijn eigen leven als model heeft genomen.

Het verhaal begint in het midden van de jaren zestig. De zeventienjarige Maarten Rietgans fietst dagelijks van zijn ouderlijk huis in Zevenkoten naar Goes, waar hij als jongste bediende bij de Boerenleenbank werkt. Zijn vader is landbouwer. Die heeft een stuk grond waarop hij gewassen verbouwt, maar geen eigen materieel om de grote werkzaamheden uit te voeren, zoals ploegen of oogsten. Daarvoor is hij afhankelijk van de naburige boeren of loonbedrijven. Wanneer Maarten negentien is overlijdt zijn moeder én verliest hij zijn baantje als jongste bediende. Hij wordt overgeplaatst naar de afdeling boekhouding van de bank. Dat ziet hij niet zitten en hij besluit om een opleiding tot verpleger te gaan volgen. Dat hij daarvoor naar Rotterdam moet verhuizen is geen probleem, hij beschouwt die stap juist als een nieuw begin.

De keuze voor de verpleging maakt Maarten heel bewust. Hij wil een 'goed mens' worden, boven anderen uitstijgen zoals Florence Nightingale en Moeder Theresa dat deden. Als verpleger in opleiding, en als enige man, studeert hij hard en presteert hij opvallend veel beter dan zijn vrouwelijke medestudenten. Maar zijn drive komt voort uit een minderwaardigheidsgevoel en een grote verlegenheid, de goede studieresultaten zijn eigenlijk een compensatie voor zijn belabberde sociale functioneren. Hij is een eenling, een tobber die maar heel moeilijk contacten kan leggen. Vriendinnen zoekt hij via contactadvertenties. Soms vindt hij er op die manier een en houdt de relatie een tijdje stand. Maar veel vaker blijft het bij een enkele ontmoeting. Soms knapt hij zelfs al af op een schrijffout in een brief van een vrouw. Wanneer hij slaagt voor zijn examen begint het gewone leven als verpleger. Maar dat gewone leven, zonder de studiedruk maar mét de sociale omgang met anderen, is te veel voor hem. Hij kan het niet aan, is voortdurend bang te falen.

De daaropvolgende dertig jaar is Maarten zoekende. Naar een geschikte baan, een vrouw die bij hem past, naar gemoedsrust, naar het geluk. Soms gaat het een tijdje goed, maar nooit heel lang. Desondanks blijft hij het proberen, met een aandoenlijke oprechtheid en moed. Zijn vader, wonend op het boerderijtje, is voor Maarten een ankerpunt. Bij hem vindt hij soms de rust die hij zoekt. Zo complex als de zoon in elkaar zit, zo eenvoudig is het leven voor de vader. Hij leeft van dag tot dag, van seizoen naar seizoen. Iedere dag is er weer een. Een geslaagde dag, een dag die niet meer stuk kan, prijst hij vaak al in de middag. Dat is ´een dag om aan de balk te spijkeren´.

Kort na zijn pensionering keerde Spruit terug naar zijn geboortedorp en betrok het huisje van zijn inmiddels ook overleden vader. Hij debuteerde in 2009 met De rietdekker, een kleine roman over zijn vader. Daarna volgde Een dag om aan de balk te spijkeren dat hem in Zeeland wereldberoemd maakte. We zijn nu enkele boeken verder, het complete werk van Spruit zal inmiddels zo’n vijfhonderd bladzijden omvatten. Een klein oeuvre dus, met een sterke samenhang. Het pretendeert niets, maar is ontwapenend mooi.

De term ‘schrijven’ is mij eigenlijk wat te sterk voor wat Spruit doet, ‘boekstaven’ is misschien een passender omschrijving. Een voorbeeld daarvan is het volgende: ‘In de vensterbank in de keuken heb ik een schrift neergelegd waarin ik aantekeningen maak over het leven rondom mijn huis. Het ligt op de plaats waar vader altijd zijn agenda neerlegde. Dat was ook een soort dagboekje, meestal schreef hij er iets in over het weer. Om de paar maanden kijk ik het schrift eens door, dan lees ik terug wat ik geschreven heb over het land, de seizoenen. Dan lees ik het heden dat verleden is geworden.’

Vanaf de keukentafel uitkijken over het land, de natuur observeren, mijmeren over het leven van zijn ouders en grootouders: veel van Spruits dagen zijn daarmee gevuld. Hij schrijft over de vrouwen die dagelijks langsfietsen om boodschappen te doen en hem met enige minachting aankijken, want ‘ik zit daar maar’. Je zou hem, in hedendaagse termen, een kampioen der onthaasting kunnen noemen.  

Rinus Spruit / Een dag om aan de balk te spijkeren / 224 blz / Uitgeverij Cossee, 2013

zondag 11 augustus 2024

Met Napoleon in de zijspan

Min of meer zinloze projecten zijn soms wél de leukste. De afgelopen dagen las ik een boek over zo´n project. Een jongensboek. Een reisavontuur, geschreven door een man die in zijn kern altijd een jongen is gebleven. Het boek is – bij wijze van spreken dan – ook vooral bedoeld voor jongens. En zelfs de hoofdpersonen in het verhaal zijn zonder uitzondering jongens. Die van het type ´niet lullen maar poetsen´. Die begrijpen dat je als bij toverslag een briljant idee kan krijgen, en dat je dan vooral niet te lang moet wachten met het ten uitvoer brengen ervan. Waar heeft ie het in godsnaam over, hoor ik u denken. Wel, over een van de grappigste boeken die ik in jaren las. Alleen de titel ervan al: Berezina. Met Napoleon in de zijspan. Geschreven – vanzelfsprekend - door een Fransman, de avonturier Sylvain Tesson

In de vroege zomer van 2012 maakte Tesson met wat vrienden een zeiltocht door de Canadese Arctische wateren. Het was, afgezien van enkele uitdagende beklimmingen van steile rotswanden, naar Tessons maatstaven een nogal gezapige reis. Op een avond zat hij met zijn vriend Gras op het voordek wat te kletsen, terwijl kleine walvissen sloom voorbij zwommen, lui op hun zij rolden. 

“ ‘We moesten maar weer eens een echte reis ondernemen, jongen. Ik baal van deze mormonencruise’, zei ik.

Een echte reis, wat houdt dat in?, zei hij.

Gekkenwerk, een obsessie die een mythische dimensie krijgt’, zei ik, ‘die stromenloos, tomeloos is, doortrokken van geschiedenis, geografie, besproeid met wodka, een neergang á la Kerouac, een onderneming die ons ’s avonds hijgend zal achterlaten, in tranen aan de rand van een greppel. Koortsig …’

O ja?’, zei hij.

Ja. Dit jaar in december gaan jij en ik naar de Boekenbeurs in Moskou. Waarom rijden we dan niet terug naar Parijs per motor met zijspan? Op een mooie Ural van Russische makelij? Jij lekker warm in de bak, je kunt de hele dag lezen. Ik zal wel rijden. We vertrekken van het Rode Plein, we stomen pal westwaarts naar Smolensk, Minsk en Warschau. En zal ik je eens wat vertellen?

Doe maar’, zei hij.

Dit jaar is de Terugtocht van Napoleon uit Rusland tweehonderd jaar geleden’, zei ik.”

Historische symboliek, daar weten veel Franse schrijvers en historici wel raad mee. En Napoleon Bonaparte zien als halfgod? Ook niet ongewoon. Al kun je Tesson een dergelijke verering niet verwijten, daarvoor staat hij toch teveel met beide benen op de grond. Maar hij houdt van mooie verhalen, en is zielsgelukkig wanneer hij er zelf een kan creëren en doorgeven. Dus zou hij, het idee eenmaal geboren, in de sporen van Napoleon van Moskou naar Parijs rijden, met wat vrienden, op de motor, in dezelfde periode als Napoleon: de beginnende Russische winter. Dat is niet ideaal, maar Napoleon maakte nu eenmaal de kostbare fout te treuzelen met zijn vertrek uit Moskou, dus dat Tesson vanwege de Moskouse Boekenbeurs eveneens te laat zou vertrekken was wel toepasselijk.

En dan die motorfiets, een Russische Ural. Een legendarisch ding. De Sovjets bouwden ze vanaf de jaren dertig als legermotor door, heel simpel, Duitse BMW’s na te bouwen. De Ural is nog steeds in productie, de laatste jaren met behoorlijke moderniseringen. Maar de exemplaren waarop Tesson en zijn vrienden eind 2012 reden waren tweedehands exemplaren, dus wat ouder. Modellen met weinig elektronica, en daarmee weinig kans op niet te repareren pech. Er bestaat een gezegde dat je onderweg vrijwel alles aan een Ural kan herstellen mits je maar een waterpomptang bij je hebt. Er bestaat nóg een gezegde dat zo mooi is dat het een mythe moet zijn: dat je van een Ural ruim twintig procent van de schroeven kan losdraaien, en dat hij dan nog steeds rijdt. Dan is het wel handig om te weten welke schroeven, denk ik dan...

Onderweg heeft het groepje – naast Tesson twee Fransen en twee Russen - dat zich volgens het op de zijspan gemonteerde banier als ‘lichte cavalerie lansiers in het 1ste regiment’ beschouwt het meeste last van de lage topsnelheid van hun Urals. Die ligt rond de 80 kilometer per uur. Ze worden op de hoofdwegen dan ook continu door denderende vrachtwagens ingehaald én besproeid met sneeuw en modder, waardoor ze elke paar kilometer niets meer zien door het vizier van hun helm. En wanneer ze wél wat zien, zeker in landelijke en bosrijke streken, geldt dat wat tijdens de terugtocht van Napoleon ook al zo´n demoraliserende factor was: ‘…. op de avond van een dag waarop elke inspanning zinloos leek omdat de verte maar niet dichterbij kwam. De uitgestrektheid van Rusland is ontmoedigend.’

Maar het onderweg zijn is niet alleen ellende. Het is ook denktijd, lege uren waarin je kan terugkijken op het lot van die drommels, Napoleons voetvolk, ‘arme kerels die, in hun lompen gewikkeld, voortstrompelen over be-ijsde wegen, zich in leven hielden met bedorven ingewanden.’ Die ieder moment vanuit dichte bosschages konden worden beschoten door kozakken, en die bij de roemruchte oversteek van de half door ijsschotsen bedekte Berezina een brug moesten bouwen en tegelijk de Russen van zich afhouden. Het enige doel daar was overleven, iedere gedachte aan een glorieus Frankrijk was heel ver weg. Het brengt Tesson op de vaststelling dat zijn tocht eigenlijk, meer dan aan de keizer, een eerbetoon is aan die honderdduizenden soldaten die geloofden in hun land, in hun keizer, maar die hun leven moesten geven op een moment dat de strijd allang was verloren. 

Halverwege zijn smadelijke terugtocht verliet Napoleon het restant van zijn Grande Armée en snelde vooruit. Dat was in het stadje Smorgoni in het huidige Wit-Rusland. Berichten over politieke onrust in Parijs deden hem besluiten zo snel mogelijk daar zijn plaats weer in te nemen. Na een lange, soms ruige tocht op de trouwe Urals reed Tessons groepje ‘radicalisten-napoleontisten-uralisten’ op 15 december 2012 in Parijs de Place des Invalides op. En parkeerden hun motoren, op enkele meters van het graf van de keizer. 

De tocht was een bijzonder avontuur. Maar drukte je ook met de neus op de feiten, en leidde tot discussies die ze onderweg, ’s avonds bij een fles wodka in de vaak wat schamele onderkomens, hadden gevoerd: ‘Bezag Napoleon, al was het maar eens in zijn leven, de verliezen aan manschappen anders dan vanuit de statistiek? Verwaardigde hij zich, al was het één keer, de bril van de strateeg af te zetten om te begrijpen dat “in het harnas gestorven” meer was dan alleen een uitdrukking? Drong het tot hem door dat achter die woorden een weefwerk van persoonlijke wederwaardigheden, van menselijke handelingen verscholen lag? Had hij ooit wel eens oog voor de tragische kant?’ Hij had in de zijspan moeten zitten, dan hadden ze hem dat dertien dagen lang kunnen vragen.

Sylvain Tesson / Berezina. Met Napoleon in de zijspan / Vertaald uit het Frans door Marianne Kaas / 207 blz / De Arbeiderspers, 2015

woensdag 7 augustus 2024

Een moordzaak in Dublin

De fijnste detectiveverhalen, of ze nu zijn geschreven of verfilmd, zijn die welke je niet alleen aanspreken vanwege een scherpzinnige plot, maar ook door de sfeer en het karakter van de hoofdpersonen. Denk aan Maigret, denk aan Morse. Dat zijn mannen die bedachtzaam rondlopen in de sociale omgeving waarin (meestal) de moord zich heeft afgespeeld. Niet zelden lijkt die context belangrijker dan het feitelijke oplossen van het misdrijf zelf. 

De Ierse auteur John Banville (1945), die een indrukwekkende lijst van literaire romans op zijn naam heeft staan, heeft zich op zijn oude dag toegelegd op het schrijven van zulke detectives. Onder het pseudoniem Benjamin Black deed hij dat af en toe al sinds 2007, maar nu is het open en bloot. En met een grote regelmaat, want het schrijven van een detective kost hem maar een jaar, tegen drie à vier jaar voor een literaire roman. Dit voorjaar verscheen alweer de derde in de reeks, The Lock-Up

In een huurgarage in Dublin, een lock-up, wordt het stoffelijk overschot van een jonge vrouw gevonden. Ofschoon het op het eerste gezicht een zelfdoding lijkt, moet de patholoog na zijn onderzoek concluderen dat de vrouw is vermoord. Daarmee wordt een onderzoek geopend dat op verassende wijze zal verlopen. Net als in de eerdere twee delen in de serie, Snow en April in Spain, wordt het verhaal gedragen door inspecteur Strafford, een dertiger, en pathaloog-anatoom Quirke, een halve generatie ouder. Hun relatie is niet vrij van wrijving, het schuurt nu en dan. Strafford is een protestant, wat in het Dublin van de jaren vijftig nog wel een ding is. Quirke is een alcoholist die zijn verslaving met enige moeite in toom kan houden. Maar sinds het overlijden van zijn echtgenote, aan het slot van het vorige deel, gaat hij weer los. Hun beider chef, hoofdinspecteur Hackett, zit vlak voor zijn pensionering en voelt zich het gerieflijkst aan zijn bureau.

Banville neemt alle tijd om het verhaal en de personages zorgvuldig op te bouwen, je kan het  ‘onthaastend lezen’ noemen. Zo dwalen Straffords gedachten tijdens een lang verhoor voortdurend naar persoonlijke zaken, en begint Quirke enkele dagen nadat hij haar heeft leren kennen een relatie met de zus van het slachtoffer. Een directe benadering van de moordzaak kan je dat gedrag niet noemen, zelfs het begrip omtrekkende beweging lijkt nog te sterk. Ook de ontluikende liefde tussen Strafford en Phoebe, de dochter van Quirke, heeft een vertragende werking op de voortgang van het onderzoek. De plotse bemoeienis van de katholieke kerk met de zaak, wanneer het er op lijkt dat een grote donor betrokken zou kunnen zijn met de moord, maakt de trage voortgang nóg wat stroperiger. Ierland werd in de jaren vijftig achter de schermen nog ‘geregeerd’ door de bisschoppen, Banville’s subtiele beschrijving van dit moment in het verhaal is onvergetelijk. 

Ik kan er eigenlijk kort over zijn: de door Banville gecreëerde sfeer is zo prettig dat je eigenlijk helemaal niet op de ontknoping zit te wachten.

John Banville / The Lock-Up / 352 blz / Faber & Faber, 2024

Nederlandse editie: De garage




zondag 4 augustus 2024

Zoekend naar de kern

Rudy Kousbroek mag dan niet een van de bekendste schrijvers in het Nederlandse taalgebied zijn, hij was zeker een van de veelzijdigste. Als jonge schrijver, hij werd geboren in 1929, bewoog hij zich in de kringen van de Vijftigers zonder daar ooit echt deel van uit te maken. Hij was bevriend met Remco Campert, met wie hij het tijdschrift Braak, een podium voor experimentele dichtkunst uitgaf, en met Willem Frederik Hermans, met wie hij jarenlang een inmiddels uitgegeven briefwisseling onderhield. Het wezenlijkste deel van zijn oeuvre bestaat uit de essays over alle mogelijke onderwerpen, waarvoor hij in 1975 de P.C. Hooftprijs ontving. En wie kent niet De aaibaarheidsfactor, inmiddels een klassieker in de Nederlandse literatuur, met een omslag die heerlijk poezelig aanvoelt? 

Toen Kousbroek in 2010 overleed, werd een naar hem genoemde lezing in het leven geroepen. Jaarlijks wordt een Nederlandse schrijver uitgenodigd iets te zeggen over een van de onderwerpen waarin Kousbroek interesse had. Van wiskunde tot praktische techniek, van fotografie tot filosofie. Dat geeft een prettig groot venster, een verzekering voor een afwisselend programma. In november 2023 was het de beurt aan Adriaan van Dis. Als tiende en laatste spreker in de reeks. Het onderwerp: Nederlands-Indië, de vrijheidsstrijd, het kolonialisme in groter bestek. De veelzeggende titel: De kolonie mept terug.

Dat Van Dis iets heeft met de voormalige Nederlandse kolonie weten we wel. Romans, essays, televisiedocumentaires en wat al niet. Het heeft hem een groot deel van zijn leven beziggehouden, ofschoon hij zelf pas na de oorlog in Nederland is geboren, in december 1946. Maar de eerste echtgenoot van zijn moeder, een KNIL-militair, werd in gevangenschap door de Japanners onthoofd, terwijl zijzelf en haar drie dochtertjes jaren in Jappenkampen doorbrachten. Ook het gezin Kousbroek was jaren geïnterneerd. Kousbroek schreef daar met regelmaat over, teksten die hij uiteindelijk bijeengebracht en aangevuld publiceerde in het indrukwekkende Oostindisch kampsyndroom (1992) en Terug naar Negri Pan Erkoms (1995).  

Van Dis begint zijn lezing heel poëtisch: ‘We gaan een reis maken. Van kolonie naar revolutie. Maar we beginnen met stilte: De vogels zongen. De auto’s knorden niet meer. Geen streep aan de hemel. Coronavirus: lockdown maart 2020. Heerlijke tijd – niet voor een alleenstaande ouder met jengelkinderen maar wel voor iemand die naar een lege agenda verlangt om te schrijven aan de tiende Kousbroeklezing. Te houden 14 april 2020. Het was zo stil in huis dat ik de boeken in mijn kast hoorde fluisteren. Leesherinneringen drongen zich op. Als ik voor de dikke meter boeken van Rudy Kousbroek stond, hoorde ik zijn stem. Krakerig, en ik rook zelfs de geur van een verboden sigaret.’

Verrassend is dat Van Dis niet alleen terugkijkt maar ook iets zinnigs probeert te zeggen over het nu en de toekomst. Doordat de lezing vanwege de corona pas eind 2023 zou plaatsvinden, had hij veel tijd voor reflectie op het onderwerp. Getriggerd door de dood van George Floyd, in mei 2020, werd hij zelfs lid van een academisch leesgezelschap dat het kolonialisme als wereldwijd verschijnsel bestudeerde en besprak. Het is verhelderend wat hij daarover opmerkt, heel beknopt de vinger op de zere plek leggend: ‘Ik kan de inhoud van al die boeken ook in een paar regels samenvatten: de wonden geslagen door gedwongen verplaatsing, westerse expansiedrift en de verdeel-en-heerspolitiek zijn nog niet geheeld. Europa ligt onder de loep, het door de witte macht gedicteerde wereldbeeld kantelt en de nazaten van de gekoloniseerden verheffen hun stem. Kortom: DE KOLONIE MEPT TERUG.

Maar het kan ook kleiner, binnen de eigen groep, het gezin. Wat mij met betrekking tot de gebeurtenissen in het voormalige Nederlands-Indië trof was de zin: ‘Het feit dat jullie geleden hebben wil niet zeggen dat je gelijk hebt.’ Zijnde Van Dis’ reactie op de aanname van zijn zussen dat hun lijden in de oorlog iedere discussie over een/de schuldvraag overbodig maakte. Waarbij ze voor het gemak de langdurige, soms eeuwenlange lijdensweg van veel onderdrukte Indonesiërs tot dan toe over het hoofd zagen.

En toen stuitte ik, op bladzijde 48, op de zin: ‘Hoe slecht het ook is voor mijn bloeddruk, één feit wil ik er nog uitlichten: de schulden waarmee Nederland het onafhankelijke Indonesië opzadelde.’ Dit is een verwijzing naar de schadevergoeding die Nederland eiste nadat het afstand van de kolonie had gedaan. Dat die eis een schande was, daarin heeft Van Dis gelijk. Maar het gaat mij nu om het woord ‘bloeddruk’. Van Dis wordt emotioneel, zegt hij daarmee. Op dat moment realiseerde ik mij dat ik, halverwege het lezen van de lezing, iets miste: de stem van de ervaren spreker Van Dis. En daarmee de optimale emotie. Halverwege het boekje ben ik dan ook opnieuw begonnen, ditmaal luisterend, en ja, dat geeft toch wel een extra dimensie, een spanning, een beschaafd uitgesproken woede. Hier bewijst het luisterboek weer eens z’n bestaansrecht. 

Kortom: een klein boekje vol met rake en zinvolle opmerkingen. Op veel momenten meer dan overtuigend. Bevlogen. Geëmotioneerd. Oprecht. Met als slotsalvo een hartstochtelijke oproep. Om uit je bubbel te komen. Om ruimte te maken. Om jezelf óók te informeren over zaken en meningen waarmee je het níet eens bent: ‘Een lenige geest kan daarbij helpen. Lees Kousbroek.’

Wat jammer dat Van Dis deze zomer Zomergasten niet kan presenteren. Precies de juiste vragen op tafel leggen. Zoekend naar de kern.

Adriaan van Dis / De kolonie mept terug. Over witte arrogantie en voortschrijdend inzicht: een denkoefening en leesreis / Luisterboek, voorgelezen door de auteur /   1 uur en 48 minuten / 93 blz / Uitgeverij Augustus, Atlas Contact, via Storytel, 2024