zondag 16 juni 2024

De stationspianist

Op Den Haag Centraal staat er een. Zo ook op Amersfoort Centraal, Maastricht, Delft, Utrecht, Cuijk en maar liefst vier Amsterdamse treinstations. Een publieke piano. Bij elkaar zo´n twintig. Ze zijn niet allemaal even mooi, en het zijn niet allemaal vleugels, maar ze klinken prima – mits vakkundig bespeeld. De eerste kwam er door particulier initiatief, maar inmiddels bekommert de NS zich om het onderhoud, of zelfs vervanging, wanneer dit nodig is. Het toont een van de ‘zachtere’ kanten van het bedrijf, zelf zien ze het vermoedelijk als een kleinschalig charmeoffensief richting de reiziger. 

Want dat het een zekere charme heeft, valt niet te ontkennen. Zelfs in grote, holle stationsgebouwen met hun continue galm van omgevingsgeluiden, weten de harmonieuze klanken van het instrument zich wonderlijk genoeg te handhaven. Als regelmatige treinreiziger intrigeren mij de pianisten. Ze zijn van alle leeftijden, waarbij jongeren lijken te overheersen. Een poos geleden wijdde NRC Handelsblad een uitvoerige reportage aan hen, waarbij ze een tiental stationspianisten vroeg naar hun motivatie en ervaringen. Dat leverde verrassende, ingetogen portretjes op van totaal verschillende mensen. Ook werden enkele rode draden zichtbaar: het gehalte aan conservatoriumstudenten die het een ideale oefenplek vonden bleek hoog; veel van de musici genoten vooral van de reacties van de reizigers; en de herkenbaarheid van de muziek speelde een grote rol bij het blijven staan of doorlopen van die passanten. De filmmuziek van Amélie nodigde uit tot even blijven luisteren, Béla Bartók minder.

Een wellicht wat lange inleiding, maar dat heeft een reden. Ik las deze week namelijk de roman Duivels en heiligen, geschreven door de Franse auteur Jean-Baptiste Andrea (1971). Daarin voert deze de negenenzestigjarige Joseph op, afgekort Joe, die al vijftig jaar op publieke plekken achter de toetsen kruipt: ‘Mijn podia ruiken naar rails en kerosine. Mijn Carnegie Halls en mijn Scala’s heten Montparnasse, Roissy-Charles de Gaulle, Union Station, John F. Kennedy Airport. Daar is een goede reden voor. Het is een lang verhaal, ik wil u er niet mee vervelen.’ De reiziger die hem aanspreekt met de vraag naar het waarom van zijn handelen heeft echter alle tijd, dus de volgende dag vertelt Joe hem in een café het verhaal van zijn leven. Als lezer weet je dan ook al iets anders: dat Joe sedert vijftig jaar op heel zichtbare plekken piano speelt, en daarbij uitsluitend Beethoven, is omdat hij al die tijd wacht op een vrouw. In de hoop dat ze hem ziet, of hem hoort, en hem herkent

De uit een welvarend milieu afkomstige Joe kreeg al op jonge leeftijd pianoles. Zijn leraar was de oude meneer Rothenberg: ‘Hij was gekreukeld als papier, gezicht, hals, handen, braille van rimpels om duizelig van te worden. Elke keer dat ik hem zag had ik zin om hem te strijken.’ Wanneer hij zestien is, komen zijn ouders en zusje om bij een ongeluk. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden en onwil bij de officiële instanties komt Joe niet in een pleeggezin terecht, maar in een door de katholieke kerk gerund weeshuis op de grens van Frankrijk en Spanje, in een afgelegen gebied aan de voet van de Pyreneeën. Daar zuchten ruim honderd jongens tussen de vier en achttien jaar onder een bars regime.  

Strenge regimes en misstanden in ouderwetse katholieke kindertehuizen zijn in de literatuur vaak beschreven. Een recent voorbeeld is Het Hout (2014) van Jeroen Brouwers. Maar waar Brouwers deels schreef vanuit eigen ervaringen is dat bij Andrea niet het geval. Hij heeft niet fysiek en geestelijk geleden onder zo’n situatie. Dat geeft dan ook een andere toon. De kwellingen die Joe moet ondergaan zijn gruwelijk, maar Andrea geeft zijn hoofdpersoon een zekere weerbaarheid mee. Hij zal niet buigen. Bovendien geeft Andrea hem de uitlaatklep van de liefde, in de vorm van een meisje dat op het verderop gelegen kasteel woont en wiens vader de weldoener van het weeshuis is. Joe is nu niet langer een pianoleerling, maar een leraar. 

Die weerbaarheid, die overslaat op een handvol anderen, zal ook leiden tot een spectaculaire actie. Je leest de laatste hoofdstukken met het water in je handen.

Andrea weet de spanning subtiel te doseren en schrijft heel beeldend. Vooral aan dat laatste kun je zien dat hij voor 2017, het jaar waarin hij overschakelde op de roman, voornamelijk voor de film werkzaam was, als scenarioschrijver en regisseur. Duivels en heiligen, dat in Frankrijk in 2021 verscheen en nu ook verkrijgbaar is in de Nederlandse vertaling, is pas zijn derde roman. Vorig jaar november beleefde hij zijn grote doorbraak: zijn vierde roman, Veiller sur elle, werd bekroond met de Prix Goncourt, een van de grote Franse literatuurprijzen. De Nederlandse uitgever kondigt het aan voor november, onder de titel Waak over haar. Ik kijk er naar uit.

Jean-Baptiste Andrea / Duivels en heiligen / Vertaald uit het Frans door Martine Woudt / 288 blz / Uitgeverij Oevers, 2024