zaterdag 25 april 2020

De literatuur als vluchthaven

Hanny Michaelis (1922-2007) is een dichter met een bescheiden oeuvre. Tussen 1949 en 1971 publiceerde zij zes bundels, werk waarin haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog een grote rol spelen. Haar ouders werden in 1943 vergast in het vernietigingskamp  Sobibór, zelf dook zij in de zomer van 1942 onder na ontvangst van een oproep voor een transport naar Polen. Na haar dood in 2007 werden in haar nalatenschap 45 schriften gevonden waarin ze gedurende de oorlog een dagboek had bijgehouden. In 2016 verscheen het eerste deel daarvan als Lenteloos voorjaar. Oorlogsdagboek 1940-1941, in 2017 gevolgd door De wereld waar ik buiten sta. Oorlogsdagboek 1942-1945. Beide delen voorbeeldig bezorgd door Nop Maas. Na lezing daarvan kan je vaststellen dat de dagboeken, waarvan  ruim 62 jaar lang  niemand wist, aan haar oeuvre een heel wezenlijke component toevoegen. Al was het alleen al door de omvang, bij elkaar spreken we over bijna tweeduizend bladzijden.

De twee delen zijn volstrekt verschillend van karakter. In Lenteloos voorjaar leidt Hanny nog een enigszins normaal leven. Het is al oorlog, het land is bezet door de Duitsers, maar haar dagelijkse leven verloopt grotendeels nog langs de gebruikelijke lijnen. Ze doorloopt de hoogste klassen van het Amsterdamse Vossius Gymnasium en is een goede leerlinge. Ze vertoont bij vlagen een uitgesproken bakvisgedrag, compleet met geheime, niet uitgesproken verliefdheden op klasgenoten en leraren. Vooral de docent Nederlands, de bekende literator D.A.M. Binnendijk, moet het ontgelden. Die passages over haar verliefdheden, soms erg lang uitgesponnen, vergen af en toe wel dat je even doorbijt. Ze ontdekt de literatuur en voorzichtig ontluikt ook haar beginnende dichterschap. Ze leest zich vol overgave door de oeuvres van de auteurs die ze bewondert: Du Perron, Ter Braak en Vestdijk zijn haar helden, niet toevallig alle drie verbonden aan Forum. Ook oudere ingebonden jaargangen van dat tijdschrift verslindt ze. Meer dan bij de ‘vorm’ ligt ook haar hart bij het ‘vent’. In de poëzie van Hendrik Marsman spreekt haar boven alles het compromisloze zoeken naar de uiting van een emotie aan, zelfs al gaat dat soms ten koste van de techniek. Wanneer ze in juli 1942 zal onderduiken neemt ze slechts één boek mee: zijn verzamelde gedichten.

Hanny leeft met haar dagboek. Regelmatig leest ze terug wat ze een jaar eerder heeft genoteerd, om dan te concluderen dat ze 'gegroeid’ is. In het begin zoekt ze enigszins gedwongen naar een vorm: ‘Als ik mijn eigen dagboek doorlees, krijg ik onwillekeurig het idee, dat ik het veel te nauwkeurig en te nuchter bijhoud, het heeft meer weg van 'The secret Diary of Pepys' dan van het dagboek van een zeventienjarige bakvis. Er zit zoiets onpersoonlijks is, ik bedoel, dat het helemaal niet karakteristiek voor mijn mentaliteit is, het bevat zo goed als geen diepzinnige wijsgerige opmerkingen of interessante levensbeschouwingen.’ Ze noteert dit op 23 september 1940. Je ziet in het jaar erna dat ze dat zelfopgelegde zoeken naar de ‘juiste’ vorm gaandeweg loslaat en meer zichzelf wordt. Ze ontwikkelt een eigen stijl, vooral gebaseerd op het helderder verwoorden van haar gevoelens. Ze wordt volwassen, als mens en als schrijver.

In de loop van 1941 dringt de oorlog zich steeds meer aan haar op. Waren het daarvoor voornamelijk de avonden en nachten dat het luchtalarm afging en er zelfs wel eens een bom insloeg in de wijk, nu wordt Hanny veel directer geconfronteerd met de gevolgen van de Duitse bezetting en haar Jood-zijn. Een niet geheel gelukte schoolstaking, het verplichte dragen van de Jodenster en de geruchten over de op handen zijnde deportatie naar Polen grijpen diep in op het leven van het gezin Michaelis. Je merkt in haar dagboek dat het gevoel van dreiging haar niet meer verlaat. Hanny en haar ouders wachten tegen de avond met kloppend hart  op de krant: ‘Ook over nieuwe maatregelen tegen de Joden wordt in alle talen gezwegen, maar ook dat bewijst niets, hoogstens uitstel van executie. Voor één ding ben ik verschrikkelijk bang: dat ze huiszoekingen bij Joden gaan doen; dan zou mijn dagboek er onherroepelijk aan moeten gaan, want als het in hun handen viel, zou het niet alleen mezelf in de gevangenis brengen (of erger), maar ook pappie en mammie en een massa kennissen, waarbij ik natuurlijk het eerste aan Binnendijk denk. Het spreekt dus vanzelf, dat ik het bij dreigend gevaar zou  verbranden, maar het lijkt me ontzettend. Ik ben er zo aan gehecht geraakt, het is voor mij de spiegel van mijn jeugd, een brok leven, op schrift gebracht.’

De dagboeken zouden op wonderlijke wijze de oorlog vrijwel ongeschonden doorkomen. Voor Hanny moet aan het einde van het jaar 1941 de zwaarste tijd nog aanbreken. Wanneer ze op Oudejaarsavond in haar dagboek terugkijkt op het voorbije jaar, in een mengeling van persoonlijke en literaire overpeinzingen, komt ze tot de conclusie dat de voortdurende tegenslagen overheersten, 'maar het gekke is, dat het geen sombere indruk bij me achterlaat, ik heb op slot van zaken toch het gevoel  overwinningen op mezelf te hebben behaald, [...].' Waarna ze in haar eigen onstuitbare tempo nog een bladzijde met opmerkingen over gelezen boeken laat volgen. Het is die parallele wereld van de literatuur, die voor haar steeds meer een vluchthaven wordt, die haar ook door de volgende jaren zal helpen. Maar daarover binnenkort meer.

Hanny Michaelis
Lenteloos voorjaar. Oorlogsdagboek 1940-1941
944 blz
Bezorgd door Nop Maas
Uitgeverij Van Oorschot