donderdag 16 januari 2020

Een olifant voor duizend gulden

In de eerste helft van de zeventiende eeuw kreeg de Gouden Eeuw gestalte. De strijd tegen Spanje werd langzaamaan beslecht in het voordeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De internationale handel, voor een groot deel uitgevoerd door Amsterdamse kooplieden, bracht welvaart voor de bovenlaag van de bevolking. En het Huis van Oranje-Nassau, dat de prinselijke status bezat, wist door een huwelijk van de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms met een Engelse koningsdochter meer aanzien te verwerven. Van een gebied met rebellen die zich van het Spaanse gezag wilden ontdoen ontwikkelde de Republiek zich tot een kleine maar machtige staat. Een substantieel deel van de rijkdom werd niet hier verdiend, maar in de ‘Oost’. De VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, in 1602 opgericht als een particuliere handelsonderneming, bezat het monopolie op de overzeese handel tussen de Republiek en Nederlands-Indië, inclusief andere gebieden rond de Indische Oceaan als Ceylon, Formosa, de Coromandelkust en Bengalen. De geschiedenis van de VOC is vanzelfsprekend uitentreuren beschreven. Daarin spelen doortastende mannen de hoofdrol, over de positie van de vrouwen is weinig bekend. Het is daarom te prijzen dat Anneloes Timmerije in Mannen van Maria het leven van een van de vooraanstaande vrouwen in de marge van de VOC, Maria van Aelst, heeft gereconstrueerd.

Maria van Aelst arriveert in 1625, op achttienjarige leeftijd, in Batavia. Haar komst was in het kader van de zogenoemde ‘volksplanting’, een door de voormalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Jan Pieterz Coen in het leven geroepen project om jonge, huwbare vrouwen naar het vrouw-arme wingewest te halen. Maria noemt zichzelf dan ook een ‘baarmoeder op pootjes’. Van kinderen komt het niet met haar echtgenoten. De tijdsfactor speelt daarin wellicht ook een rol, want binnen drie jaar is ze twee keer weduwe. Pas met haar derde man, Antonio van Diemen, zal ze langer getrouwd zijn. Van Diemen komt over als een uiterst slimme en diplomatieke man die zich in 1636 door de Heeren XVII van de VOC wist te laten benoemen tot de nieuwe gouverneur-generaal. Daarmee is Maria feitelijk, ruim tien jaar na haar aankomst in Batavia, de First Lady.

Timmerije beschikte over heel weinig informatie over Maria. Voor een auteur van een geromantiseerde biografie hoeft dat geen probleem te zijn, die kan dan naar hartenlust invullen. Ze doet dat zorgvuldig, heeft duidelijk de literatuur over het onderwerp grondig doorgenomen. Dat wat Maria in haar ‘dagboek’ noteert - of het nu gaat over de rol van de vrouw in de maatschappij, haar plichten tegenover haar echtgenoot of de mate waarin ze een min of meer zelfstandige rol mag spelen – lijkt gebaseerd op de toen geldende praktijk en komt geloofwaardig over. Maria houdt het heel persoonlijk, de bloedige strijd die bij tijd en wijle wordt gevoerd met de inheemse bevolking noemt ze wel maar verder is het voor haar geen onderwerp.

Tijdens de lange uren waarin ze niets te doen heeft luistert Maria naar de gesprekken die haar man voert met bestuurders, kooplieden en militairen. Gesprekken over zaken en over politiek. Gaandeweg raakt ze in het managen van die onderwerpen ook zelf heel bedreven. Ofschoon verboden voor ambtenaren van de VOC begint ze een lucratieve handel in  edelstenen. Al snel is ze financieel meer waard dan haar echtgenoot.

Een enkele keer lijkt Timmerije zich door de exotische locaties te laten verleiden tot een meer buitenissig verhaal. Zoals dat van de olifant. Op bezoek in Ceylon, zonder haar echtgenoot, besluit Maria voor een vorst die ze wil paaien als geschenk een olifant te kopen. Ze gaat mee op de jacht op die kolossen en ziet hoe de gevangen dieren in een week tijd worden getemd. Ze is oprecht blij met haar aankoop, die trouwens 'maar' duizend gulden kostte. Wanneer ze dat na terugkomst trots en wellicht iets te terloops aan haar man vertelt, zwijgt die wijselijk. Verzet is zinloos tegen een vrouw als deze, moet hij hebben gedacht. De olifant kwam trouwens nooit op de plek van bestemming. De speciaal getimmerde loopplank naar het schip dat hem naar Batavia zou brengen bleek zijn gewicht niet te kunnen dragen. Hij verdronk.

In Maria’s dagboeken komt bij tijd en wijle de immer uitdijende wereld ter sprake. Dat is voor haar sinds ze als meisje van achttien naar de andere kant van de wereld was gevaren een onderwerp. Een  gebied dat in die jaren nog nauwelijks in kaart is gebracht is dat wat wij nu Australië noemen. In 1642 geeft Antonio van Diemen de opdracht aan Abel Tasman om de zuidelijke en oostelijke gebieden ervan te verkennen. Tasman ontdekt tijdens zijn tocht een groot land, waarvan hij niet kan bepalen of het een eiland of een schiereiland is. Hij noemde het Van Diemensland, naar zijn opdrachtgever. In de negentiende eeuw zou het de naam van zijn ontdekker krijgen, Tasmanië.

Na het overlijden van haar man in 1645 komt Maria terug naar de Republiek. Ze zal daar nog bijna dertig jaar leven, als een rijke vrouw. Maar het moet voor haar toch wennen zijn geweest. Zo moet iemand haar na enige tijd vertellen dat het handjevol slaven dat ze heeft meegebracht bij aankomst in de Republiek automatisch vrij is. Zelf had ze daar geen moment bij stilgestaan. Tegen het einde van haar leven vult ze het dagboek aan dat ze in de Oost bij tijd en wijle heeft bijgehouden. Dat is het boek dat wij lezen.

Anneloes Timmerije
De mannen van Maria
Luisterboek, voorgelezen door Marjolijn Algera
9 uur en 56 minuten
Querido / via Storytell