zondag 28 september 2025

Von Siebold, vader & dochter

Afgelopen dinsdagavond was het weer een van die mooie momenten waarop lezen meer is dan thuis in je luie stoel doen waar je goed in bent: bladzijden omslaan. In Leiden trad Annejet van der Zijl op, een evenement dat werd georganiseerd door Boekhandel Kooyker. De interviewer van dienst was Ivan Borghstijn. Hem heb ik vaker meegemaakt in die rol, hij is daar heel bedreven in. In het dagelijks leven bezoekt hij boekhandelaren, probeert ze te interesseren voor het fonds van zijn uitgever, Van Oorschot. Hijzelf noemt die functie ´handelsreiziger in boeken´. De zaal, in Café Caat, om de hoek bij Kooyker, zat stampvol. Wat natuurlijk niet verwonderlijk was, in Leiden hebben ze immers iets met Franz von Siebold. Want dat was het onderwerp van de avond: de nieuwe biografie die Van der Zijl over Von Siebold schreef, De zwevende wereld

Franz von Siebold (1796-1866) kwam uit een familie van geneesheren. Zowel zijn vader als zijn grootvader beoefenden dat beroep, waren hoogleraar medicijnen en chirurg. Franz studeerde medicijnen aan de universiteit van Würzburg. Na voltooiing daarvan kwam hij via het netwerk van zijn familie in contact met de lijfarts van de Nederlandse koning Willem I, die hem aanbood als chirurgijn-majoor dienst te nemen in het Nederlandse leger en te worden uitgezonden naar Nederlands-Indië. Met de opdracht: de medische verzorging van de manschappen  en onderzoek naar de natuurlijke historie van het land. Dat leek Von Siebolds, met zijn fascinatie voor exotische culturen, flora en fauna, een buitenkans. Eenmaal gearriveerd in Batavia werd er opnieuw van hogerhand ingegrepen in zijn loopbaan. De gouverneur-generaal zelf vroeg hem arts te worden op Dejima, de Nederlandse handelspost op een piepklein eilandje voor de kust van het Japanse Nagasaki. Ook hier weer mét diezelfde onderzoeksopdracht. Von Siebold was buiten zinnen van vreugde: onderzoek doen in een land dat exclusief toegankelijk was voor Hollanders!

Von Siebold bereikte Dejima in 1823, op een moment dat de glorietijd van de handelspost wel voorbij was. Ten tijde van de VOC was het er een drukte van belang geweest, na haar opheffing in 1800 ging het jaarlijks hooguit nog om een handvol Hollandse koopvaardijschepen. Ook de vaste bezetting van het eiland was minimaal, meer dan twintig personen waren er nooit. Tijd te over dus, voor de vers gearriveerde arts en onderzoeker. Het was de Hollanders verboden aan land te gaan, maar Von Siebold wist al snel vrijstelling daarvan te bewerkstelligen toen de autoriteiten doorkregen hoe waardevol zijn colleges medicijnen waren voor Japanse studenten. Er werd zelfs op een heuvelachtig stukje Nagasaki een collegezaal speciaal voor dat doel neergezet. 

Hoe zou Annejet van der Zijl Von Siebold in één woord karakteriseren, werd haar dinsdagavond gevraagd. Daar hoefde ze niet lang over na te denken: ‘Overambitieus’. Het gesprek ging even daarvoor over de onafzienbare collecties die Von Siebold aanlegde in de zes jaar die hij op Dejima doorbracht. Naast planten, kruiden en kleine opgezette dieren ging zijn interesse ook uit naar gebruiks- en kunstvoorwerpen. Die laatste zouden bijdragen aan zijn verbanning uit Japan, in 1829. Drie jaar daarvoor had hij deelgenomen aan de vierjaarlijkse hofreis naar Edo. Daar, in het bestuurlijke hart van het land, in het hof van de shogun, werd Von Siebold achteraf bezien iets te hebberigs. Enkele landkaarten die hij illegaal ruilde, en een kimono met het zegel  van de shogun, waren voorwerpen die onder geen beding in niet-Japanse handen mochten vallen. Daar stond de doodstraf op. Een van de Japanners met wie Von Siebold de ruil had gepleegd overleefde de kwestie dan ook niet. En voor Von Siebold zou het de aanloop betekenen van zijn uiteindelijke verbanning. 

Terug in Europa werd het leven van Von Siebold niet minder kleurrijk, integendeel. Zijn verzamelingen overleefden vrijwel ongeschonden de tocht over de oceanen. Dat was uniek werkmateriaal waaruit hij boeken liet samenstellen, waarvan hij delen verkocht – onder andere aan koning Willem II – en die hij tentoonstelde. Voor dat doel kocht hij een pand aan het Leidse Rapenburg, waarin op de bel-étage een klein museum was gevestigd en hijzelf erboven woonde. Het huidige museumgebouw.

Tot zover in grote lijnen het bekende verhaal over Von Siebold. Van der Zijl vertelt het vakkundig, maar het is niet waar de werkelijke waarde van haar biografie in schuilt. Die ligt vooral in haar keuze haar boek een dubbelbiografie te laten zijn, van Von Siebold én van Kusumoto ine ‘Oine’, zijn dochter. Dit meisje werd in 1827 geboren, uit een oogluikend toegestane relatie die Von Siebold had met een jonge Japanse vrouw, Sonogi O-Taki. Uit wat Van der Zijl aan informatie kon vinden moet dit een oprechte, liefdevolle relatie zijn geweest. En toch liet Von Siebold vrouw en dochter achter in Japan toen hij in 1829 werd gedwongen te vertrekken. Weliswaar voorzag hij ze van voldoende kapitaal om het een tijd uit te zingen, maar hij vertrok. En beantwoorde jarenlang geen brieven van Sonogi. Doet denken aan het scenario van Madame Butterfly …

Het bijzondere van dit deel van het verhaal is dat de dochter rond haar twintigste medicijnen ging studeren, de eerste vrouwelijke arts in Japan werd en zelfs zou worden aangesteld als lijfarts van de keizerin. Dergelijke stappen waren voor een vrouw hoogst ongebruikelijk in de toenmalige Japanse samenleving, die nog heel lang werd gedomineerd door mannen. In het huidige Japan kennen veel mensen daardoor haar naam, wordt zij beschouwd als een rolmodel. Voor Van der Zijl was dit zo’n verrassing dat zij besloot over vader én dochter te schrijven. Dat geeft haar de gelegenheid tot spiegelingen, tot mijmeringen over het kijken naar elkaars werelden. Dat een fotoportret van Oine de omslag van het boek siert, is een mooie vondst.

‘Ik heb een voorzet gedaan, nu Japanmuseum Sieboldhuis nog’, eindigde Van der Zijl de bijeenkomst. Daar blijken inderdaad al plannen te liggen voor het aanpassen van de permanente presentatie.

Annejet van der Zijl / De zwevende wereld / 352 blz / Hollands Diep, 2025

Luisterboek, voorgelezen door Karin Douma / 8 uur en 49 minuten / Hollands Diep, via Storytel, 2025 

zondag 21 september 2025

Frederick Forsyth & de bijna-moord op Charles de Gaulle

Onlangs overleed Frederick Forsyth, auteur van een flink aantal thrillers, meestal met een aan de politiek ontleende plot. Het is inmiddels tientallen jaren geleden, om precies te zijn midden jaren zeventig, dat ik voor het eerst werk van hem las: The ODESSA File en The Day of the Jackal. In het Engels, want voor mijn ‘lijst’, dat mocht. Het eerstgenoemde boek vond ik het spannends, herinner ik me. Het zou ook mijn fascinatie voor in de Tweede Wereldoorlog spelende romans aanzwengelen. Het acroniem ODESSA verwijst naar de Organisation der ehemaligen SS-Angehörigen, een in het laatste jaar van de oorlog opgerichte geheime organisatie die na de oorlog voormalige SS’ers zou moeten helpen bij hun vlucht uit Europa en het opbouwen van een nieuw bestaan. Deze roman verscheen in 1972, het was Forsyths tweede boek. Een jaar eerder had hij gedebuteerd met ‘The Day of the Jackal’. Dat heb ik de afgelopen week geluisterd, voorgelezen door Jeroen Tjepkema. 

De dag van de jakhals speelt in Frankrijk, in 1963. Het land wordt dan geteisterd door politiek geweld, bomaanslagen en bankovervallen. Het is de nasleep van de Algerijnse Vrijheidsoorlog, die het jaar ervoor is geëindigd met de onafhankelijkheid van de voormalige kolonie. Maar conservatieve elementen in Frankrijk en Algerije verzetten zich daar nog steeds tegen. Ze hebben zich verenigd in de Organisation de l´armée secrète, afgekort als OAS. Goed voorzien van wapens, deels verkregen door illegale hulp van (oud)militairen, veroorzaken ze maatschappelijke onrust om zo een poging te kunnen doen de macht te grijpen. De eerste en belangrijkste stap daarin is het vermoorden van de Franse president, Charles de Gaulle.

Maar in het voorjaar van 1963 zijn twee pogingen daartoe mislukt. Enerzijds door een zeker amateurisme van de kant van de OAS, anderzijds omdat de Franse geheime diensten zo langzamerhand de tactiek van de organisatie een beetje kunnen doorgronden. Dat vraagt dus om een andere aanpak. Daarom wordt de derde opdracht de president te vermoorden nu eens  niet gegeven aan een bevlogen revolutionair, hartstochtelijk aanhanger van de OAS, maar aan een koelbloedige Britse huurmoordenaar. Een professional, een man die volledig onzichtbaar én solo opereert. Die vraagt wel de hoofdprijs, maar dat bedrag weet de OAS middels enkele tientallen bankovervallen op te hoesten.

Forsyth doet hier in zijn debuut wat hij veel vaker in zijn loopbaan zou doen: een verhaal opbouwen op basis van de historische werkelijkheid, waar hij dan verhaallijnen en spectaculaire gebeurtenissen aan toevoegt die het tot een spannende thriller maken. Fascinerend is hoe hij de huurmoordenaar laat opereren. Die neemt tijd en rust voor de voorbereidingen van de aanslag, laat wapens op maat maken en voorziet zichzelf van meerdere identiteiten, zowel qua documenten als in zijn uiterlijke voorkomen. Hij is daardoor bijna ongrijpbaar, want onbekend, komt in geen enkele kaartenbak voor. Wanneer de politiediensten toch een vermoeden krijgen van de opzet, begint een kat-en-muis spel dat werkelijk geniaal is opgezet.  Dat dit boek enkele jaren geleden is verkozen tot beste thriller ooit ga je dan begrijpen. De Gaulle werd natuurlijk niet vermoord, maar ondanks dat je dit al weet staat het water je in de slotscènes toch in de handen.  

The Day of the Jackal verscheen in 1971 en werd twee jaar later verfilmd met Edward Fox in de hoofdrol. Britser kan niet, denk ik dan. Ik zag deze film nog nooit, maar de recensies die ik vond op internet waren lovend. Ik lees zojuist ook dat er recent een televisieserie van is gemaakt. Maar daarin lijkt zoveel te zijn aangepast of ronduit gewijzigd dat ik me afvraag of ik die, als liefhebber van de originele boekversie, moet willen zien. 

Het mooie aan Forsyths biografie, in ieder geval de vroege jaren, vind ik dat die zo passend aansluit bij datgene wat hij later als auteur zou gaan doen. Na zijn dienstplicht, doorgebracht als piloot, werkte hij als assistent-diplomaat en vervolgens in het begin van de jaren ’60 als correspondent voor het persagentschap Reuters en de BBC. Hij zat in Berlijn toen de muur werd opgericht, werd naar brandhaarden als Nigeria en Biafra gestuurd en deed voor een reportage onderzoek naar de aanslagen op De Gaulle. Het is dan ook niet vreemd dat een van de meest geuite lofprijzingen voor zijn boeken de geloofwaardigheid ervan betreft: veel ervan had hij immers zelf al eens van nabij meegemaakt.

Frederick Forsyth / De dag van de Jakhals / Vertaald uit het Engels ‘The Day of the Jackal’ door J.F. Niessen Hossele /  Luisterboek, voorgelezen door Jeroen Tjepkema / 13 uur en 24 minuten / Bruna, 2019, via Storytel

zondag 14 september 2025

De herontdekking van Tove Ditlevsen

De foto op de voorzijde van Tove Ditlevsen, de biografie kon niet sprekender zijn. Ze toont Ditlevsen (1917-1976) als jonge vrouw, staand op wat eruit ziet als de binnenplaats van een wooncomplex, om zich heen kijkend. De locatie zal de Hedebygade zijn, in de grauwe arbeiderswijk Vesterbro in Kopenhagen, waar zij opgroeide in een gezin met vader, moeder en broer. Die jeugd en haar jaren als jongvolwassene zou zij veel later, vanaf 1967, beschrijven in drie boeken die sindsdien bekend staan als de 'Kopenhagentrilogie': Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid. Maar toen was ze al een gevierd auteur, zeker in Denemarken. Daarbuiten liet dat lange tijd te wensen over. Pas enkele jaren geleden zorgden vertalingen van die trilogie voor een internationale doorbaak. Ze werd ´ontdekt´, een kleine halve eeuw na haar dood. Ook bij ons in Nederland, waar sindsdien gestaag haar ene na het andere boek uit het Deens wordt vertaald. En een nieuwe biografie van Ditlevsen, die in 2022 verscheen in Denemarken, was al binnen het jaar in een Nederlandse editie beschikbaar.

Hoe kon een jonge vrouw uit een armlastig gezin, die door haar ouders al vroeg van school werd gehaald om als hulp in de huishouding te worden uitbesteed, een succesvolle literaire carrière opbouwen? Het antwoord is in dit geval eenvoudig: voornamelijk door zichzelf te blijven. In haar jeugd betekende dat toegeven aan haar talent om met woorden om te gaan, gedichten te blijven schrijven – in het geheim, haar ouders zouden het wellicht hebben verboden – totdat een literair tijdschrift belangstelling toonde en ze er iets zelfverzekerder en opener mee kon omgaan. De daaropvolgende jaren schrok ze er ook niet voor terug een relatie aan te gaan met een veel oudere een tijdschriftredacteur, deels uit liefde, maar zeker ook om verzekerd te zijn van publicatie van haar werk. In latere jaren, in interviews en autobiografische teksten, gaf ze deze handelwijze zonder blikken of blozen toe. Ze wilde schrijven, én gelezen worden.   

Maar haar échte literaire statuur vestigde Tove door de romans en verhalen die ze vanaf het midden van de jaren ‘40 schreef. De maatschappelijk positie van de vrouw in Denemarken, en haar rol in het huwelijk, waren daarin terugkerende thema’s. Ze nam ook geen blad voor de mond, zei altijd waar het op stond. In een samenleving waarin de vrouw op veel gebieden nog steeds een ondergeschikte positie innam, leverde dat haar zeker in het begin veel negatieve kritieken op. Van mannen, nauwelijks van vrouwelijke lezers. En juist die werden haar publiek. De maatschappelijke veranderingen in de jaren ’60, met als belangrijke factoren de feministische beweging en de emancipatie van de vrouw, deden de rest. 

Tove beschouwde zichzelf niet als feministe behorend bij die beweging. Ze had zich ooit voorgenomen haar leven te leven zoals zij dat wenste, en dat deed ze gewoon. Compromisloos. Strijd - een beter woord is in deze context wellicht ruzie - moest ze voeren met haar partners, op het privévlak: ze trouwde vier keer, scheidde driemaal. Tweemaal liet ze een abortus uitvoeren. Ze hield weliswaar enorm van kinderen, schreef ook succesvolle kinderboeken, maar vond in haar leven gewoonweg geen tijd voor ze. 

Ditlevsens succes als schrijver – ze heeft altijd van haar pen kunnen leven – had ook een keerzijde. Alle drukte om haar heen zette het schrijven onder druk. Dat, en haar gevoeligheid voor depressies, betekende dat ze van tijd tot tijd voor een behandeling moest worden opgenomen. Zelf genoot ze meestal van zulke periodes, het gaf haar het gevoel als een monnik maandenlang rustig in haar cel achter haar typmachine te kunnen zitten om ongestoord te schrijven. Tijdens zo’n periode, in 1976, werd het haar toch te veel en stapte ze weloverwogen uit het leven.   

Jens Andersen schreef een wat ongewone biografie. Hij presenteert niet in chronologische volgorde Ditlevsens leven, maar neemt je als lezer mee door haar oeuvre. En citeert daarbij ruimschoots uit haar  romans, poëzie, verhalen, brieven en artikelen. Omdat Tove haar werk zo sterk baseerde op haar leven, haar eigen ervaringen én haar overtuigingen, blijkt die handelwijze prima te werken. Je hoeft zelfs niet het hele oeuvre te hebben gelezen om plezier te beleven aan deze biografie. De Kopenhagentrilogie, drie vrij dunne boeken, volstaat. 

Ik luisterde de trilogie, voorgelezen door radiopresentator Adeline van Lier. Die heeft niet alleen een prettige stem, maar weet de heel persoonlijke toon en stijl van Ditlevsen overtuigend in spraak om te zetten. Wat je dan hoort is een vrouw die inderdaad zichzelf is, en die haar teksten een levendigheid, soms zelfs een uitdagende vrolijkheid meegeeft. Terugkijken op haar leven deed haar goed.

Jens Andersen / Tove Ditlevsen, de biografie / Uit het Deens vertaald door Lammie Post-Oostenbrink / 253 blz / Das Mag, 2023

Tove Ditlevsen / ‘Kindertijd’, ‘Jeugd’ en ‘Afhankelijkheid’ / Uit het Deens vertaald door Lammie Post-Oostenbrink / Das Mag, 2020 // Luisterboek, voorgelezen door Adeline van Lier / 12 uur en 40 minuten / Das Mag, via Storytel, 2022

zondag 7 september 2025

Konstantin Paustovski en het schrijverschap

Enkele dagen geleden kocht ik Aan mij heb je niks, een zojuist verschenen autobiografisch memoir van Gerbrand Bakker. Dat is niet het boek waarover dit blogje gaat, ik noem het uitsluitend omdat het een uitgave is in de reeks Privé-domein, met het rugnummer 334. De reeks moet inmiddels zo’n beetje de langstlopende zijn in de Nederlandse uitgeverij. Het schijnt dat de onvolprezen Martin Ros, die in de jaren zeventig als redacteur het literaire fonds van uitgeverij De Arbeiderspers bestierde, samen met een collega verantwoordelijk is geweest voor het concept. En dat luidt: ruimte bieden aan auteurs die over zichzelf of hun schrijverschap schrijven, in de vorm van een autobiografie, dagboek, brieven of anderszins. Toen ik ging lezen, ergens halverwege diezelfde jaren zeventig, bestond zij al. Ik weet dat, omdat mijn eerste aankoop uit die reeks dateert uit die tijd en het nummer 16 draagt. Het is Verre jaren. Herinneringen aan het tsaristische Rusland van Konstantin Paustovski

Paustovski (1892-1968) was een Russische schrijver en journalist. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij als ziekenverzorger, daarna schreef hij decennialang voor verschillende bladen. Zijn journalistieke teksten zijn vrijwel altijd ooggetuigenverslagen, bezitten een grote directheid. Gaandeweg legde hij zich toe op korte verhalen en romans en begon aan, wat zijn magnum opus zou worden, Verhaal van een leven. Dat is een reeks van zes boeken waarin hij zijn leven in Rusland en later de Sovjet-Unie beschrijft. Ze maakte hem wereldberoemd. Dat is de serie waarvan ik omstreeks 1975 dus het eerste deel aanschafte, en vervolgens bij verschijnen de overige delen.

Dat een in Nederland toen nog vrij onbekende auteur als Paustovski werd opgenomen in Privé-domein is mede te danken aan Wim Hartog, de vertaler. Hij had iets met Paustovski, niet alleen met het werk maar ook met de man. Nadat hij Verhaal van een leven had vertaald maakte hij zich daarom hard voor Nederlandstalige edities van Paustovski’s overige werk: romans, korte verhalen en journalistieke teksten. Ik las deze week De gouden roos, waarvan zojuist een herziene vierde druk verscheen. Omdat het zo’n aardig boek is, maar ook als een hommage aan Hartog, die enkele weken geleden op 85-jarige leeftijd overleed.

De gouden roos is vintage Paustovski. Het is het verhaal van een schrijverschap. Hij doet uit de doeken hoe hij schrijver is geworden, hoe zijn verhalen zijn ontstaan en vooral waardoor hij wordt geïnspireerd. Het antwoord op dit laatste is eenvoudig: Rusland, het Russische leven, de Russische mens. Ik gebruik hier bewust niet de naam Sovjet-Unie, de naam van na de revolutie. In  De gouden roos vind je geen of nauwelijks verwijzingen naar de toenmalige politiek, naar het leven op moderne kolchozen of naar andere zaken die voortkwamen uit het bolsjewisme of communisme. Nee, in deze herinneringen reist Paustovski rond door zijn onmetelijke vaderland, onderweg voor een opdracht of op zoek naar een plek waar hij in alle rust kan schrijven. De ontmoetingen tijdens dergelijke reizen, vrijwel alle op het platteland, en langs en op de grote rivieren, vormen de bron voor zijn verhalen. 

In elk van de achttien hoofdstukken analyseert Paustovski een aspect van zijn schrijfarbeid. Dat gaat van de opzet van een verhaal, het wel of niet gebruiken van een schema, het streven naar geloofwaardigheid, het zorgvuldig formuleren - de prachtige Russische taal ‘proeven’ tijdens het schrijven –, de ingeving die werkt als een bliksemflits en nog veel meer. Die raadgevingen verpakt hij in een verhaal, of maakt het aanschouwelijk in voorbeelden. Zo zijn de mensen die hij ontmoet vaak wat ouder, hebben ze weinig op met het indertijd moderne Rusland maar zijn ze een rijke bron van het leven van vroeger. Het zijn de momenten die bijna uit zichzelf een gevoel van melancholie oproepen, de schrijver hoeft dat alleen nog maar lichtjes aan te zetten. En wanneer Paustovski toelicht dat er tientallen soorten regenbuien bestaan, en dus nog veel meer benamingen daarvoor, en hij die daadwerkelijk allemaal langsloopt, is het alsof je Tsjechov leest tijdens een natte herfstdag. 

Wat voor mij beklijft na het lezen van De gouden roos is het gevoel hoe bijzonder het moet zijn geweest om in een land te wonen dat de afmetingen heeft van een half continent, van Karelië in het noorden tot de Kaukasus in het zuiden, van de grenzen met Midden-Europa in het westen tot Siberië in het oosten. Een land waarin een reis naar een uithoek, zelfs nog in de eerste decennia van de twintigste eeuw, in een traag tempo weken in beslag kon nemen. Precies dat is het fundament waar Paustovski hier, maar natuurlijk ook in de rest van zijn oeuvre, op bouwt. Reizen om mensen te ontmoeten, reizen om ervaringen op te doen. Reizen op zoek naar verhalen.

Konstantin Paustovski / De gouden roos / Vertaald uit het Russisch door Wim Hartog / 278 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 1987 (juni 2025)

maandag 1 september 2025

´De Humboldt van Java´

Er zijn van die wetenschappers die al tijdens hun leven wereldfaam verwerven. Alexander von Humboldt (1769-1859) was er zo een. Zijn inzicht in de relatie tussen natuurlijke verschijnselen op meerdere plekken op aarde, vooral opgedaan tijdens ontdekkingsreizen in Midden- en Zuid-Amerika en op voorbeeldige wijze gepubliceerd, betekende een grote stap voorwaarts in de natuurwetenschappen. Zijn wetenschappelijke precisie, filosofische diepgang én grote verbeeldingskracht waren voor Charles Darwin voldoende om hem  de  belangrijkste wetenschappelijke reiziger aller tijden te noemen. Humboldt maakte ook school, een hele schare jonge, enthousiaste studenten nam zijn ideeën en werkwijze over. Een van hen was Franz Junghuhn (1809-1864), Duitser van geboorte, maar sinds 1852 Nederlander. Junghuhn zou een groot deel van zijn leven door Sumatra en vooral Java trekken, onderzoek doen en ook publiceren. Het leverde hem wetenschappelijke roem op, maar ook de bijnaam ‘Humboldt van Java’. Over deze man en zijn fascinerende leven verscheen onlangs de biografie Leven op een vulkaan.

De vroege jaren van Franz Junghuhn gaven niemand van zijn familie of vrienden het idee dat hij zou slagen in het leven. Zijn vader, zelf een ongediplomeerd mijnarts, stuurde zijn zoon achtereenvolgens naar Halle en Berlijn voor een studie medicijnen. Maar daar lag niet de werkelijke interesse van Franz. In 1830 rondde hij het manuscript af van een naslagwerk over paddenstoelen in de Berlijnse regio, samengesteld in zijn vrije uren. De observaties waren degelijk, maar het waren vooral de schitterende tekeningen die de lezers opvielen. Door hemzelf vervaardigde illustraties zouden gedurende zijn gehele loopbaan een van de aantrekkelijkste facetten in zijn publicaties blijven. 

Een duel met een medestudent, waarbij hij een schotwond in zijn dij opliep, betekende voor de soms nogal opvliegende Franz het begin van een neerwaartse spiraal. Omdat hij inmiddels had getekend voor militaire dienst in het Pruisische leger, kreeg hij voor het duel – die waren strikt verboden - een  gevangenisstraf op van tien jaar opgelegd. Na een jaar wist hij uit de militaire gevangenis van Koblenz te ontsnappen, vluchtte naar Marseille en nam dienst in het Franse vreemdelingenlegioen. Na een expeditie in Algerije en zijn ontslag uit dienst vernam hij dat hem voor het duel inmiddels gratie was verleend. Dus lag de wereld voor hem open. Met een hart dat bij plantkunde lag. Hij besloot zich aan te melden voor het Nederlandse koloniale leger in Indië. Na een examen waarbij werd vastgesteld dat hij medisch voldoende was onderlegd stapte hij in de zomer van 1835 op de boot naar Batavia. Als legerarts, met voldoende vrije tijd om de natuur te bestuderen.

In de tropen ging een wereld voor hem open. Naast het bestuderen en beschrijven van de plantenwereld voelde hij al snel dat er een nóg interessanter onderwerp voor het grijpen lag:  de studie van de bodem, de geologie. Voor beide onderwerpen wist hij al snel, op basis van eerste publicaties daarover, de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en het ministerie in Den Haag ervan te overtuigen dat nader onderzoek wellicht zou kunnen leiden tot een beter begrip en mogelijk ook nog een onvoorzien economisch profijt. Zijn jaren als legerarts waren voorbij, hij was nu de officieel door de staat aangestelde wetenschappelijk functionaris. In rang hoger dan de meeste inlandse ambtenaren en bestuurders. 

Junghuhn plande zijn verdere onderzoekingen met een tweeledig doel: beantwoorden aan de opdracht van de regering, maar zeker ook bewerkstelligen dat hij antwoorden vond op zijn eigen vragen als wetenschapper, en dus kon publiceren en zo aanzien opbouwde in wetenschappelijke kringen.

Een voorbeeld van het eerste was een groot project om te testen of de kinineplant in Indië wilde gedijen. Kinine was een probaat middel tegen malaria – dat wil zeggen: iets beters was er in die tijd niet. Maar de totale wereldoogst kwam uit Zuid-Amerika, en Den Haag wilde graag onafhankelijk zijn van een buitenlandse, misschien niet geheel betrouwbare leverancier. Nadat eerdere pogingen waren mislukt, kreeg Junghuhn de klus toegeschoven. Met wisselend succes, overigens.

Een voorbeeld van het tweede was Junghuhns fascinatie voor vulkanen. Daarvan zijn er in Nederlands-Indië vele tientallen te vinden, zowel actieve als dode. Hoe het werkte, en waarom de meeste in een kaarsrechte lijn zijn gesitueerd, waren Junghuhns hoofdvragen. Het eerste was in kaart te brengen, en hij was overigens niet de eerste die zich op het verschijnsel stortte. De situering verklaren was lastiger. Dat het te maken zou kunnen hebben met de onderste aardlagen was wel een vermoeden, maar dat het verschuiven van aardschollen een rol speelde was omstreeks het midden van de negentiende eeuw nog net een stap te ver.

Maar goed, Junghuhn pakte zijn onderzoek grondig aan. Hij beklom alle vijfenveertig nog werkende vulkanen van Java, en tevens een dozijn dode. Bosma beschrijft met veel gevoel voor de couleur locale hoe een dergelijke beklimming verliep, wie en wat er allemaal mee naar boven moest, hoe de dragers van de tientallen zware wetenschappelijke instrumenten moesten worden overreed om een berg te beklimmen die in hun familiekring al vele generaties bekend stond als een heilige plek. De lokale bestuurders waren Junghuhn maar al te graag bereid tot bijstand: het betekende vaak een uitje in een verder wat monotoon bestaan.

Bosma is een wetenschapper bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en hoogleraar aan de VU. Hij schetst het leven van Junghuhn uiterst zorgvuldig. De bibliografie van geraadpleegde bronnen is omvangrijk, wat mede het gevolg is van het grote aantal invalshoeken dat hij hanteert; niet alleen Junghuhns persoonlijke en wetenschappelijke leven komt uitgebreid aan bod, maar bijvoorbeeld ook de internationale onderzoekspraktijk, zijn opvattingen over het koloniale systeem en de vaak wat moeizame – en vooral heel langzame – communicatie tussen de Indische bestuurders en het Haagse ministerie, alsmede de Nederlandse musea aan wie Junghuhn in de loop der jaren vanuit Batavia honderden kisten met gedroogde planten en bijzondere gesteenten stuurde. En dan jaren later moest constateren dat ze grotendeels nog ongeopend in de depots stonden, of werden geïnventariseerd door medewerkers die nauwelijks verstand hadden van de materie. Maar tegen het einde van zijn leven, gelukkig in Indië met zijn echtgenote, zette hij dat gezeur van zich af. Telde voor hem dat wat hij had bereikt, in een land waarvan hij was gaan houden en waar hij verkoos te sterven.

Ulbe Bosma / Leven op een vulkaan. Franz Junghuhn. Een biografie / 360 blz / Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2025

zondag 24 augustus 2025

Nescio: brieven uit de hongerwinter

Hoe indrukwekkend kan een bundeling van slechts 55 brieven zijn? Brieven waarvan de inhoud welbeschouwd niet dieper gaat dan de zorg om het dagelijks bestaan? Nu, dat hangt natuurlijk in hoge mate af van de schrijver, van de omstandigheden waaronder ze zijn geschreven én van de inhoud. De 55 brieven in Zingen in het donker zijn geschreven in de periode 13 augustus 1944 – 5 juni 1945, de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. Maanden waarin de hoop gloorde, maar waarin de onderdrukking door de nazi’s steeds agressiever werd en ook de hongerwinter veel slachtoffers zou maken. De schrijver van de brieven was Frits Grönloh, beter bekend onder zijn pseudoniem Nescio. In de beknopte en trefzekere stijl die zo kenmerkend is voor zijn werk beschrijft hij het leven van alledag in Amsterdam. 

Amsterdam was voor het echtpaar Frits en Ossi Grönloh sinds 1936 de Linnaeushof, een omvangrijk, middeleeuws aandoend complex van woningen en winkelpanden, scholen en een klooster dat in 1920 als één geheel in Amsterdam-West was neergezet. Ze voelden zich er thuis. De dagelijkse contacten met medebewoners vervingen deels de contacten met hun dochters en hun gezinnen, die in Eindhoven – vanaf de herfst van 1944 bevrijd gebied - en Groningen woonden. De briefwisseling die Frits Grönloh onderhield met hun dochters had heel duidelijk een tweeledig doel: het reguliere contact onderhouden én de kinderen ervan overtuigen dat hun papa en mama het in hun eentje wel zouden redden. 

De hongerwinter begon na de deels mislukte operatie Market Garden. De geallieerden hadden om de actie te steunen een spoorwegstaking uitgeroepen, de Duitsers antwoordden met restricties op de invoer van levensmiddelen en andere eerste levensbehoeften. De buitengewoon strenge winter deed de rest.

Naarmate in Amsterdam zelf het ene na het andere product niet meer leverbaar was, gingen mensen op strooptocht in de buitengebeden. Zo ook Frits Grönloh. Het aantal lekke fietsbanden dat hij noemt in zijn brieven is het bewijs. Fietsenmakers voeren er wel bij, plakken en ‘vulcaniseren’ vormden de hoofdmoot van de reparaties. Het kopen van een nieuwe band was geen optie, die waren er eenvoudigweg niet. 

In een brief van 26 oktober 1944 doet Grönloh verslag van zo´n strooptocht, op zoek naar turf in het buitengebied ten oosten van Amsterdam, bij de Weesperzij bij Schollenbrug, Eerst lukt dat niet erg, maar opeens kwam er schot in: 

Toen kwamen we een mannetje tegen met een karbonkelneus en traanoogjes en een stalen bril en een zakje op z’n schouer en toen vroegen we ‘hebt u daar turf?’ Zoo doe je tegenwoordig. ‘Waar hebt u die vandaan?’ ‘Bij de pont van de gasfabriek.’ Nou, daar was nix te bekennen, maar er kwamen nogal wat mensen met pakken de pont af en toen maar weer vragen. De pont over, rechts de Amstel langs een heel klein endje, toen links een zwart weggetje en over een smalle wiebelende plank over een breeje sloot, door glibberig gras en zwarte derrie en daar stonden natte veenkluiten, mooi recht afgestoken. Ik kon er 18 laden in de dubbele zijtasschen, 50 cent. Ze zeggen ze branden goed, 1 kluit is 2 turven groot. Met die vracht en daarna met de fiets over de sloot, dood eng, daarna nog 13 struiken andijvie opgeladen aan een houten boerderijtje, een stuiver per stuk, en toen maar de fiets douwen. We waren lekker moe toen we om ½ 12 thuis kwamen. Zoo scharrelen we en ’t lukt nogal; maar ’t moet niet te lang duren.

Dit was eind oktober, toen je inderdaad met enige inspanning nog wel wat bij elkaar kon scharrelen. Het zou erger worden. Maar tegelijk werden de mensen ook vindingrijk. Zo keerde Ossi met naald en draad haar versleten winterjas binnenstebuiten, werd het ineens een zachtgrijze, zo goed als nieuw ogende mantel. En een oude dunne zomerjas werd een modieus jurkje. Met de door de familie in Groningen met enige regelmaat gestuurde pakketjes levensmiddelen, en af en toe een maaltijd uit de Centrale keuken was het nog enigszins uit te houden. Hartje winter werden de meeste avonden doorgebracht in de keuken, rondom het fornuis. Dat spaarde brandstof. Inmiddels waren gas en elektra weggevallen en ook kaarsen waren nauwelijks te krijgen. In het donker, ze konden elkaar niet zien, zongen Frits en Ossi dan maar wat liedjes. ´Best gezellig’, schrijft Frits aan de kinderen.

De vindingrijkheid kon zich ook negatief uiten. Naarmate de kou heviger werd verdwenen veel bomen uit het stadsbeeld. En het Amsterdamse trambedrijf betreurde het verdwijnen van miljoenen blokjes hout die tussen de rails vandaag werden gepeuterd. Maar de tram reed toch al tijden niet meer, en wat van die blokjes gaven weer een uurtje warmte.

De inleiding en de toelichtingen in de voetnoten zijn van Lieneke Frerichs, die enkele jaren geleden de prachtige biografie van Grönloh / Nescio schreef. In de inleiding tot deze  brievenbundel stelt ze vast dat Grönloh, hij was immers schrijver, er ook voor had kunnen kiezen een oorlogsdagboek bij te houden. Al dan niet bedoeld ter latere publicatie. Maar dan zou het misschien een literaire exercitie zijn geworden, in ieder geval minder persoonlijk. Nu zijn het informele brieven, en een enkele maal een kattenbelletje, aan de kinderen. Meer is het niet. De daarin terug te vinden oprechte bezorgdheid om hun welzijn, de vreugde om de spaarzame gelukjes en de knagende twijfel over de afloop van de oorlog zijn in al hun eenvoud en oprechtheid indrukwekkend.

Nescio / Zingen in het donker. Brieven uit de hongerwinter / Bezorgd en toegelicht door Lieneke Frerichs /  214 blz / Van Oorschot, 2025

maandag 18 augustus 2025

De resten van een mens

Het boekstaven van zijn leven, zo zou je het project kunnen noemen waar Detlev van Heest (1956) al zo’n anderhalf decennium aan werkt. Voorbije liefdes, voorbije locaties en avonturen die hij achter zich heeft gelaten worden minutieus geanalyseerd en verwerkt tot literatuur.  Van psychologiseren moet Van Heest echter niets hebben, de vorm die hij hanteert is die van de dagelijkse beslommeringen, van de anekdote, van de kleine verhalen die bij elkaar genomen een scherp inzicht bieden in het leven van de mens Van Heest. Zijn eerste twee boeken – romans wil ik het niet noemen, zijn het memoirs, is het autofiction? - spelen zich af in Japan en Nieuw-Zeeland, in zijn vorige, Parkeren in Hilversum, is hij teruggekeerd en ja, inderdaad, verdient de kost als parkeerwachter in Hilversum. In het recent verschenen De resten van een mens zet hij die verhaallijn door.

Zowel in Parkeren als in De resten van een mens biedt Van Heest daarnaast een tweede verhaallijn. Was het daar de ziekte en het overlijden van Han Voskuil, met wie Van Heest goed bevriend was, hier is het de figuur van Emma Paulides, de  moeder van Sandra van Raalten, de 21-jarige vrouw die in 1984 in de kledingzaak in Zaandam waar ze werkte werd vermoord. De zaak is bekend als de Zaanse paskamermoord. De daders zijn nooit opgepakt. Voor Paulides is het leven sindsdien onleefbaar. Ze slaat zich erdoor. En heeft Van Heest die regelmatig aanbelt. 

Nog een terugkerend element is Van Heests contact met Lousje Voskuil. Zij wordt wat ouder en daarmee minder zelfstandig. Van Heest - die trouwens in opdracht van uitgeverij Van Oorschot betrokken is bij het bezorgen van de uitgave van de dagboeken van Voskuil -  besteedt veel tijd aan haar, iets waar Lousje in toenemende mate een recht op claimt. 

Maar, afgezien van deze twee zijpaden, is het business as usual. Van Heest is de schrik van foutparkerend Hilversum. Professioneel en immuun voor pogingen tot omkopen. Voor zijn collega’s een steun in een soms onbegrijpelijke wereld, voor zijn chef een betweter en misschien nét iets te eigenwijs. 

Waarom ik ruim 800 bladzijden lees waarvan minstens de helft bestaat uit perikelen op het kantoor van het commerciële bedrijf dat in opdracht van de gemeente Hilversum deze taak uitvoert? Dat is voor mij helder: omdat Van Heest van iets dat onmogelijk lijkt meeslepende literatuur maakt. En natuurlijk ook vanwege de band met de Voskuiltjes. En met Het bureau. Want dat is een link die maar al te duidelijk is. Voskuil schreef zeven dikke delen over het werken op een kantoor, Van Heest doet exact hetzelfde en dat lukt hem nu al twee dikke delen. Met één groot verschil: Maarten Koning onderging zijn lot lijdzaam, maar dat zal Van Heest niet gebeuren. In situaties die botsen met zijn gevoel voor rechtvaardigheid, of het nu op kantoor is of op straat, gaat hij in de aanval, slaat hij van zich af. Een literaire straatvechter, zou je kunnen zeggen. 

Detlev van Heest / De resten van een mens / 839 blz / Van Oorschot, 2025