zaterdag 31 mei 2025

Harry & de president

Historisch onderzoek hangt soms van toevalligheden aan elkaar. Zo verdiepte Geert Mak zich jaren geleden in Martha Gellhorn, de legendarische Amerikaanse oorlogsverslaggever - en derde echtgenote van Ernest Hemingway. Eind jaren dertig reisde zij in opdracht van president Roosevelt door het land om met mensen te praten, de maatschappelijke stemming onder de bevolking te peilen. Haar rapportages stuurde zij rechtstreeks aan het Witte Huis, ter attentie van ‘My dear Mr. Hopkins’. En later, toen Mak onderzoek deed naar Engeland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, stuitte hij nogmaals op diezelfde Hopkins. Ditmaal was het begin 1941, Engeland was in oorlog. Hopkins was door Roosevelt naar Londen gestuurd om met Churchill te overleggen over Amerikaanse steun. Vertrouwelijk, dat wel, de Verenigde Staten waren immers nog niet bij de oorlog betrokken. Churchill was opgetogen over de vriendelijke en vooral praktisch ingestelde bezoeker. Laat op de avond, na de gesprekken, danste hij uitgelaten op de grammofoonplaten die Hopkins als cadeautje voor hem had meegebracht. 

En nu is er dan de biografie van ´Dear Mr. Hopkins´. Harry Lloyd Hopkins was zijn naam. Geboren in 1890, geen uitblinker op school en college, maar wel begiftigd met het vermogen verbindingen te zien én te leggen. Na zijn opleiding vond hij een baan als welzijnswerker, maakte daarin snel carrière en ontmoette eind jaren twintig die andere, wel degelijk bekende welzijnswerker: Eleanor Roosevelt, de First Lady. Toen kort daarna de beurs ineenstortte, vervolgens de economie, en miljoenen Amerikanen hun baan verloren en  naar de overheid keken voor hulp, zette de president een tijdelijk noodfonds op. Daarvoor werd een directeur gezocht, en Eleanor herinnerde zich toen de slimme welzijnsmanager. Hopkins betrad het Witte Huis, alsmede het leven van de Roosevelts, en zou daar eigenlijk nooit meer uit vertrekken.

Hopkins bewees zichzelf al snel. Hij stond samen met Roosevelt aan de wieg van de New Deal, het voor die tijd revolutionaire sociale steunprogramma waarbij werklozen geen uitkering kregen maar een baan. Met een tomeloze energie hield hij de vaart in het programma. Om er bij de bevolking en de politiek draagvlak voor te houden – het vergde een enorme financiële investering – moesten er snel resultaten worden geboekt. Vandaar ook die hierboven genoemde tochten van Gellhorn door het land, om op een informele manier de stemming te peilen.

Geschiedenis is bij Mak vaak het vertellen van verhalen, bij voorkeur met mensen in de hoofdrol. Dus gaat het niet alleen over de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, of de spannende herverkiezingscampagnes, maar we vernemen ook van alles over het privéleven van het presidentiële echtpaar én dat van Hopkins, en over de persoonlijke vertrouwensrelatie tussen de president en Harry. Roosevelt leunde gaandeweg steeds meer op diens adviezen en de inzet. Dat ging ver: toen Hopkins op een keer na een tot in de nachtelijke uren uitgelopen vergadering een leegstaande slaapkamer in het Witte Huis zocht en daar de nacht doorbracht, beviel hem dat zo goed dat hij er jaren bleef wonen. De president vond het prima. 

De mooiste verhalen die Mak opdist zijn die uit de oorlogsjaren. Dit waren ook de jaren waarin de gezondheid van de president, die sinds 1921 aan polio leed en daarna een handvol andere aandoeningen ontwikkelde, langzaamaan verslechterde. Hij nam nog wel deel  aan de legendarische conferenties met Churchill en Stalin, maar stuurde voor tussentijdse overleggen bij voorkeur Hopkins op pad. Naast Churchill wist deze ook een goede band met Stalin tot stand te brengen, al bleef hij bij hem altijd op zijn hoede. Meer dan zijn baas was Hopkins bestand tegen de soms wat grove grappen van de Rus, en diplomatieker dan zijn baas wist hij af en toe onredelijke en soms te emotionele eisen van Churchill van tafel te krijgen. De foto hierboven is genomen in augustus 1942, aan boord van de HMS The Prince of Wales. Hopkins in het midden, Churchill rechts van hem.

Een inkijk bieden in een flink stuk van de Amerikaanse geschiedenis, en dat op een moment dat de belangen groot waren en er wezenlijke keuzes moesten worden gemaakt voor de toekomst van de VS én de rest van de wereld: Mak doet het, en dat op een wijze die boeit en fascineert. Je leeft mee met beide mannen, die onder de moordende werklast roofbouw pleegden op hun lichaam. Vanaf het begin van de jaren veertig moest Roosevelts door twee man in en uit zijn rolstoel worden getild, altijd zorgvuldig buiten zicht van de fotografen. En Hopkins leefde steeds sterker, na een zware operatie aan maagkanker in 1939, op een dieet van medicijnen en pijnstillers. Roosevelt zou net het einde van de oorlog niet meemaken, Hopkins volgde hem binnen het jaar.

De cover van Wisselwachter is vintage Mak. Ze toont een foto die werd gemaakt in januari 1942, bij een bezoek van Churchill aan het Witte Huis. De wat buikige Britse premier zal iedereen direct herkennen, zelfs al is hij gekleed in een soort battle dress. Maar de lange magere man in het ietwat te ruim zittende bruine kostuum? Ik denk dat weinigen buiten de VS – ik zeker niet – hem zouden kunnen thuisbrengen vóór het lezen van dit boek. Dat is Harry Lloyd Hopkins. Ruim tachtig jaar na dato door het grote publiek vergeten, maar gedurende anderhalf decennium de man die samen met de president aan de knoppen zat. Een mooie geste van Mak om hem op deze wijze in de schijnwerper te zetten. En dat in een tijdperk waarin de nabije toekomst van de Verenigde Staten opnieuw onzeker lijkt.

Geert Mak / Wisselwachter. Amerika - Europa 1933-1945 / 624 blz / Atlas Contact, 2025

zondag 25 mei 2025

Te mooi om waar te zijn?

Marja Verbraak, de auteur van Elselina (1776-1845). Avontuur in het voetspoor van Napoleon, is niet vies van een stevige oneliner. De volgende - eigenlijk twee regels – uit ze wanneer ze het heeft over de Franse Revolutie en de positie van de vrouw:  ‘De volksvertegenwoordigers die de mond vol hadden van vrijheid, gelijkheid en broederschap lieten vrouwen niet toe tot hun wereld. Ze stelden de Verklaring van de Rechten van de Mens op, maar die mens was een man.’ Die achterstelling bestond natuurlijk al eeuwen en gold op allerlei gebieden. Zo hadden Franse vrouwen geen politieke rechten, mochten ze niet stemmen en zelfs niet, hoewel er in die jaren een grote behoefte aan was, dienst nemen in het leger, als soldaat. Maar voor de vrouw van wie Verbraak onlangs de biografie publiceerde, Elselina Versfelt, was dit geen probleem: zij hield zich gewoonweg niet aan de regels. Dat leverde haar een avontuurlijk leven op.

Bij de geboorte van Elselina kon niemand dit nog bevroeden, zeker met het oog op haar familieomstandigheden. Ze was de dochter van een dominee, Gerrit Versfelt, die een kleine, arme parochie bestierde in het Noord-Brabantse dorpje Lith, schilderachtig gelegen aan de Maas. Op haar vijfde overleed haar vader, waarna haar moeder met haar zeven kinderen verhuisde naar Amsterdam, waar familie van haar woonde. In 1792 trouwde Elselina er met de bankier Jan Ringeling. Zij was toen vijftien, maar loog er voor de trouwakte maar twee jaartjes bij. Ze begreep inmiddels hoe het werkte. 

Het leven als echtgenote, huisvrouw en moeder bleek niets voor Elselina. Ze verveelde zich te pletter, voelde zich in een keurslijf gebonden. Of zij in deze jaren al buitenechtelijke affaires had is niet helemaal duidelijk, maar wanneer zij in 1795, als na de Franse inval de rust in het land enigszins terugkeert, bij familie in Den Bosch kennismaakt met de Franse generaal Jean Victor Marie Moreau weet zij het snel. Zij verlaat man en kinderen en wordt de geliefde van de generaal. Moreau zal in de jaren erna een succesvolle carrière opbouwen en ook onder Napoleon Bonaparte dienen. Elselina volgt hem overal. In Parijs, waar hij haar installeert in een chique appartement en op zijn posten in het buitenland. Ze verzinnen voor haar een nieuwe identiteit, dat zij een domineesdochter uit Lith is hoeft niemand te weten. Elselina moet het gevoel hebben gehad dat zij geslaagd was in haar missie: een nieuw, spannender leven voor zichzelf creëren.

Moreau zou niet haar laatste verovering blijken. Nog heftiger waren haar gevoelens voor Michel Ney, Napoleons maarschalk en de held van de Russische veldtocht in 1812. Ney’s optreden tijdens de terugtocht en de manier waarop hij bij de oversteek van de Berezina het Russische leger zo lang van zich af wist te houden dat daardoor zijn eigen troepen via in allerhaast aangelegde bruggen konden vluchten heeft in de geschiedenisboeken inmiddels een legendarische status verworven. En Elselina maakte dat van nabij mee, zoals ze eerder ook al met Napoleon in Moskou was. Verkleed als man, te paard als een man, een vermomming waarin ze ook al eerdere veldslagen van Ney had bijgewoond…..

Ho! Stop! Op enig moment tijdens het lezen van deze biografie ga je je realiseren dat het verhaal eigenlijk te mooi is. Te mooi om waar te zijn? In gezelschap van Napoleon, dwalend door het door de Russen in brand gestoken en verlaten Moskou? Aanwezig bij de hel van de Berezina, in gezelschap van haar geliefde? Hoe sprookjesachtig wil je het hebben? Zijn die gebeurtenissen waar, of beschikte Elselina over een rijke fantasie? Deze en soortgelijke vragen hebben betrekking op een aspect van Elselina’s leven dat nog niet aan de orde was. Maar dat door Verbraak met taaie volharding wordt ontrafeld. En dat daarmee voor mij het boeiendste deel van het boek oplevert.

Na de definitieve val van Napoleon in 1815 breekt er voor Elselina een periode aan waarover een grauwsluier lijkt te hangen. Het zijn de jaren van de Restauratie, jaren waarin de conservatieve elementen in de politiek het voor het zeggen krijgen en het Franse koningschap wordt hersteld. Met het wegvallen van haar geliefden – Moreau sneuvelt in 1813, Ney wordt in 1815 op last van de nieuwe machthebbers geëxecuteerd – mist ze ook hun financiële steun. Wanneer ze na enkele jaren merkt dat veel Fransen, net als zijzelf, teleurgesteld raken in de nieuwe politiek en steeds vaker terugverlangen naar de Napoleontische tijd, besluit ze haar memoires te schrijven. Het hoogtepunt van haar leven viel immers samen met de periode waarnaar steeds meer Fransen met weemoed terugkijken. En zij was immers innig bevriend geweest met sleutelfiguren. Elselina wendt zich met dit plan tot de meest succesvolle uitgever van Parijs in die dagen, Pierre-François Ladvocat. En in 1826-’27 verschijnt, in acht luxe banden, Mémoires d’une Contemporaine. Geschreven door Ida Saint-Elme, de vrouw van adellijke afkomst onder wiens naam Elselina al jaren door het leven gaat. De reeks wordt een hit, ook in Engelse en Duitse vertalingen. 

Moet je als biograaf blij zijn met zulke uitvoerige memoires? Die vraag kun je eigenlijk pas beantwoorden wanneer duidelijk is hoe betrouwbaar ze zijn. Daarover is door Franse wetenschappers eindeloos getwist. Enerzijds is daar de omvang, en de vrij korte tijd waarin Elseline haar verhaal op papier heeft gekregen. Anderzijds heb je te maken met de praktijk op de burelen van uitgever Ladvocat. Het is bekend dat hij soms tientallen aankomende journalisten en schrijvers tegelijk in dienst had, die als redacteur teksten bewerkten en ook geregeld als ghostwriter optraden. Heeft Elselina daarvan gebruik gemaakt, heeft zij iedere paar dagen een niet al te lang concept ingeleverd dat vervolgens door de redacteur werd opgeblazen en opgeleukt? Het is vaak beweerd. Het zou zo maar kunnen. 

Verbraak neemt na grondig onderzoek aan dat een substantieel deel van de teksten toch van de hand van Elseline is. En dat alle gebeurtenissen en feiten waarvoor zij naast de Mémoires nóg een bron kon vinden op waarheid zullen berusten. Maar ze is streng. Zo sneuvelt een van Elselina’s belangrijkste wapenfeiten, het verhaal over de nacht die zij met Napoleon heeft doorgebracht, omdat daar nooit verder bewijs voor is gevonden.  

Roem duurt vaak maar kort. Zeker als die is gebaseerd op een vluchtig fenomeen. Het immense succes van de Mémoires hield Elselina een poosje financieel overeind. Een soortgelijk project, waarvoor ze een rondreis maakte door Egypte, flopte. Een ook een wekelijks verschijnend politiek pamflet, het Franse koningshuis scherp veroordelend, dat ze vanuit haar toenmalige woonplaats Londen maakte was geen lang leven beschoren. Ze sleet haar laatste maanden op de ziekenzaal van een Brussels klooster, waarvoor een weldoenster de kosten droeg. Dat de eens flamboyante vrouw die zich La Contemporaine of Ida Saint-Elme noemde eigenlijk Elselina Versfelt heette, wist niemand meer.

Omdat Elselina gedurende haar leven meer dan eens de regels aan haar laars lapt is het voor de lezer van haar biografie prettig om daar wat achtergrond bij te hebben. En Verbraak verzorgt dat voorbeeldig, of het nu gaat om de politieke constellatie of om zaken als gender, travestie of het literaire bedrijf.

Marja Verbraak / Elselina (1776-1845). Avontuur in het voetspoor van Napoleon / 295 blz / Boom, 2025

zondag 18 mei 2025

Herlezen, als luisterboek: 6 en 42 jaar later

De afgelopen jaren konden lezers van de Volkskrant genieten van een bescheiden literair soapje. Vroeg in januari, te beginnen in 2021, belde recensent Onno Blom met Peter Buwalda om hem te vragen wanneer De jaknikker zou verschijnen, het tweede deel van de trilogie waarvan deel 1, Otmars zonen, in maart 2019 was verschenen. Die roman was alom bejubeld en Buwalda had het snelle verschijnen van het vervolg beloofd. Had ie nooit moeten doen, natuurlijk. Zijn uitgeverij, De Bezige Bij, nam De jaknikker sindsdien jaar na jaar op in de aanbieding, om het boek vervolgens stilzwijgend te schrappen. En Blom, wel in voor een geintje, begon zijn jaarlijkse telefonische interview. Alle hele smoezen, halve uitvluchten en ook best geloofwaardige toelichtingen passeerden daarin, wat soms wel komisch was. Maar de waarheid was dat Buwalda heel lang niet tevreden was over het resultaat en maar bleef herschrijven. Waar niets mis mee is, beter dát dan dat hij ons een maar half geslaagd verhaal levert.

Maar nu is het dan eindelijk zover, in de herfst van 2025 zal De jaknikker verschijnen. Tenminste, die belofte deed Buwalda in de vijfde telefonade met Blom, die op 3 januari jongstleden was te lezen in de Volkskrant. Buwalda werd op dat moment dagelijks bedolven onder de proefdrukken van het boek, een teken dat het dit keer menens is. Een nieuwtje was overigens dat de trilogie een tweeluik was geworden, het verhaal wordt in het komende deel afgerond. Was Buwalda het zat, wilde hij eens iets anders gaan schrijven? We gaan het zien.

Hoeveel herinner je je nog van een roman die je ruim zes jaar geleden las? Otmars zonen doorbladerend viel me dat alleszins mee. De setting - een oliewingebied diep in Siberië, tijdens een sneeuwstorm die de hoofdpersoon, een jonge werknemer van Shell, vertraging oplevert omdat zijn vlucht wordt geannuleerd – stond me nog duidelijk bij. Ook Buwalda’s verteltechniek, met de soms wel vijftig bladzijden lange flashbacks, kwam weer boven. Ik realiseerde me dat ik best wel zin had om het boek te herlezen, wat ook het leesplezier straks van het volgende deel ten goede zou komen. Maar ruim 600 bladzijden, van een boek dat ik al ken? In de tijd die dat kost kan ik ook een of meer boeken lezen die níeuw voor me zijn. Ergens vind ik dat dan zonde van de tijd. In zo’n situatie kies ik liever voor een luisterboek. Dat heeft twee voordelen. In mijn situatie, omdat ik boeken luister als ik onderweg ben, vul ik er de anders  verloren uurtjes mee. In dit geval 19 uur en 14 minuten. Bovendien voeg je aan iets dat al vertrouwd is een nieuwe dimensie toe: een stem. Stemacteur Sander de Heer las het helder en met verve voor, dat was ook nog eens aangenaam.

Hoeveel herinner je je nog van een roman die je 42 jaar geleden las? Vooral de sfeer, weet ik nu, omdat ik zo’n boek zojuist heb herlezen. Als luisterboek. Het gaat om Het verdriet van België van Hugo Claus, verschenen in 1983. De aanleiding om het te herlezen was het verschijnen begin vorig jaar van de indrukwekkende biografie  De levens van Claus door Mark Schaevers. Toen ik die uit had en iets van Claus uitzocht om te gaan luisteren, ontdekte ik dat De Uitsprekerij - wat een prachtige naam! -, een Vlaamse producent van luisterboeken en podcasts, juist een handvol van zijn boeken had opgenomen. Heel professioneel, met prima geluidskwaliteit en, in het geval van Het verdriet, met de aangename, zeer Vlaams klinkende stem van voorlezer Ron Cornet.

Claus’ roman gaat over een gezin in Walle, een buitenwijk van het West-Vlaamse Kortrijk. Zoon Louis Seynaeve is bij aanvang van het verhaal, in 1939, elf jaar. Zijn ouders Staf – eigenaar van een drukkerij – en Constance hebben hem op een nonneninternaat in Haarbeke gedaan. De avonturen die Louis daar beleeft, in het echt én in zijn levendige fantasie, worden door Claus in sprankelende taal beschreven. Collaboratie is de rode draad door de roman, zowel de ouders van Louis als meerdere van zijn ooms maken zich daar schuldig aan. Na de oorlog moeten ze zich daarvoor verantwoorden. Claus heeft veel elementen in het verhaal ontleend aan zijn eigen situatie: het gevoelsleven van Louis, die precies even oud is als hijzelf; het kleinburgerlijke leven in een niet al te groot Vlaams stadje; de jaren bij de nonnen en op de achtergrond de voortdurend aanwezige oorlog, zowel de dreiging, de feitelijke en de afrekening. Het boek voelt mede daarom heel persoonlijk aan.

Luisterend, in dit geval bijna 29 uur lang, willen je gedachten weleens afdwalen. Op sommige momenten kon ik me niet onttrekken aan beelden van mijzelf van lang geleden, lezend, op een terras, op het strand, op het balkon. Steevast met warm, zonnig weer. Ik heb het maar even opgezocht, en het klopt. De zomer van 1983 was een stuk warmer dan gebruikelijk. Het was indertijd zelfs de warmste zomer sinds 1901. Kijk, wat herlezen of herluisteren al niet kan doen met je brein. En het was dus in meerdere opzichten een mooie zomer.

Peter Buwalda / Otmars zonen / Luisterboek, voorgelezen door Sander de Heer / 19 uur en 14 minuten / 2019 (2019), De Bezige Bij, via Storytel

Hugo Claus / Het verdriet van België / Luisterboek, voorgelezen door Ron Cornet / 28 uur en 45 minuten / 1983 (2024), De Bezige Bij, via Storytel


zondag 11 mei 2025

Op de verjaardag van de Führer

De Nederlandstalige literatuur kent een handvol romans waarin de Tweede Wereldoorlog zo indringend wordt beschreven dat de heftigste passages eruit waarschijnlijk nooit meer van je netvlies zullen verdwijnen. Hoe die shortlist eruit ziet? Ik denk dat u net als ik de meest voor de hand liggende titels zo kan opnoemen: Het bittere kruid van Marga Minco, De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans en van Harry Mulisch De aanslag. Aangrijpende en meeslepende boeken, daarom ook al tijden populair voor de leeslijst. Daarnaast zal ieder van ons eigen favorieten hebben. Ik in ieder geval wel. Heel recent is een roman verschenen die van mij per direct op dat lijstje mag: Aan het einde van de oorlog, van Bert Natter

Plaats van handeling: een concentratiekamp in het noorden van Duitsland. Het is 20 april 1945, de kanonnen van het Rode Leger bulderen dag en nacht, steeds luider, steeds dichterbij. De kampleiding breekt zich het hoofd hoe dát te overleven wat onafwendbaar op ze afstormt. De gevangenen proberen sowieso in de hectiek van de waarschijnlijk laatste weken van de oorlog het vege lijf te redden, te voorkomen dat ze zo op het randje van hun redding alsnog de gaskamer in moeten. Het is de avond waarop Hitlers verjaardag wordt gevierd met een groot feest voor de bemanning van het kamp. Er is muziek, genoeg te eten en vooral te drinken. De voorraadkelders moeten leeg. De meer dan tienduizend gevangenen, voor het merendeel vrouwen, zitten opgesloten in hun barakken. Piepjonge soldaten zonder ervaring bewaken die avond het kamp. En vanwege een op het laatste moment ingeroosterde vergassing van ruim honderd gevangenen heeft het Sonderkommando dat de gaskamer en de ovens bedient het de hele avond druk.

En dan raakt, terwijl het feest in volle gang is, het elfjarige zoontje van de plaatsvervangend  kampcommandant zoek. Hij komt niet naar huis voor het avondeten. Waar hij is? Tijdens het vissen verdronken in het meer? Weggelopen, na een ruzie met zijn broer? Of dwaalt hij door het kamp, wat misschien wel het gevaarlijkst is? 

Aan het einde van de oorlog is een kolossale, bloedstollende roman. In ruim 600 bladzijden brengt Natter de zoektocht, de chaos en de toenemende  beklemming tot leven. Hij koos daarvoor een opvallende aanpak: het verhaal kent ruim dertig personages, door wiens ogen je steeds even meemaakt wat er gebeurt. Meestal is zo’n flits niet langer dan een bladzijde, vaak zelfs korter. Die snelle wisseling van perspectief geeft het verhaal vaart, je krijgt als lezer een welhaast filmische sensatie. Naarmate de situatie explosiever wordt – de zoektocht naar de jongen, de aanstormende Russen én de door Berlijn geëiste directe evacuatie van het kamp en de vernietiging van bewijsmateriaal, het stapelt zich op – intensiveert Natter ook zijn verteltechniek. Je zit met natte handen te zuchten dat je nog honderden bladzijden door moet, maar tegelijk kun je het boek maar nauwelijks wegleggen. 

Ik volg Bert Natter al een hele poos. Hoogtepunten zijn voor mij Begeerte heeft ons aangeraakt uit 2008, en de kleine roman Remington en het ambitieuze Goldberg, beide uit 2015. Succesvolle titels, maar toch brak hij niet echt door naar het heel grote publiek. Het moet gek lopen wanneer hij dat met déze magistrale vertelling niet gaat bereiken.

Bert Natter / Aan het einde van de oorlog / 635 blz / Thomas Rap, 2025

donderdag 8 mei 2025

Albert Speer & de waarheid

Is het mogelijk om jarenlang tot de kring van intimi van Adolf Hitler te behoren, diens architect te zijn en vervolgens zijn extreem doortastende minister van Bewapening en Oorlogsproductie, en niet te weten van de vernietigingskampen? Zelfs niet wanneer je als minister verantwoordelijk was voor het inzetten van dwangarbeiders in de wapenfabrieken? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: nee, dat is niet mogelijk. Toch hield Albert Speer (1905-1981) zijn leven lang vol dat dit toch echt het geval was. Tijdens het tribunaal van Neurenberg, waarin van november 1945 tot oktober 1946 de 24 belangrijkste nazikopstukken terecht stonden voor hun oorlogsmisdrijven, volgde hij een opvallend, door hemzelf bedacht verweer: hij wist niet van de wandaden, dus was hij als persoon onschuldig; maar vanuit zijn hoge positie had hij het moeten weten, dus deelde hij in de schuld van het collectief, verdiende hij net als zijn voormalige collega’s daarvoor de strop. Hij kwam weg met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Speer moet op de vier rechters in Neurenberg – een Amerikaan, een Brit, een Fransman en een Rus, allen door de wol geverfde juristen – indruk hebben gemaakt. Anders is zijn relatief lichte straf niet te verklaren. Maar welke snaar raakte hij dan? Voor dat antwoord moet je misschien het plaatje dat de rechters voor zich zagen even oproepen. De meeste van de mannen in de beklaagden bank waren hoge militairen, ook als zodanig gekleed, die op hoge toon volhielden niets fout te hebben gedaan, ofschoon enorme hoeveelheden bewijsmateriaal het tegendeel aantoonden. Die de rechters niet lieten uitpraten, die van tijd tot tijd riepen dat dit een schijnproces was. De meeste van hen kregen de strop. Dan waren er enkele oudere politici die deel hadden uitgemaakt van Hitlers eerste, kortstondige kabinet. Zij werden vrijgesproken. En dan was er Speer. Niet in uniform, zacht sprekend, de enige die in zekere zin schuld bekende ofschoon hijzelf zich niet schuldig had gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid. Naast die militairen kwam hij beschaafd over. Zijn verdedigingslijn was interessant voer voor juristen. Het schijnt dat de Russische rechter hem de doodstraf wilde geven, terwijl de Amerikaan dat te ver vond gaan. Twintig jaar was een compromis. Hijzelf was verbijsterd dat hij mocht doorleven.

Die twintig jaar bracht hij door in Spandau, de oude gevangenis in Berlijn. Hij zat daar samen met Rudolf Hess, die levenslang had gekregen. Om niet te versuffen begon hij een moestuintje, wandelde iedere dag uren de ruime binnenplaats in het rond en hield een dagboek bij. Voor dat laatste gebruikte hij velletjes toiletpapier die door bezoekers naar buiten werden gesmokkeld. In 1966 kwam hij vrij. Op een voor hem gelukkig moment: de oorlog was twintig jaar voorbij, Duitsland krabbelde door het Wirtschaftswunder weer wat op én er was een nieuwe generatie aangetreden. Kortom, er ontstond langzaamaan onder de bevolking wat interesse voor de oorlog. En nu kwam daar de belangrijkste nog in leven zijnde nazi en die bracht het ene interessante boek na het andere uit, zoals Erinnerungen (1969) en Spandauer Tagebücher (1975). Die boeken waren niet alleen internationale bestsellers die Speer een riant inkomen bezorgden, ze vormden ook de aanleiding voor historici om de man en zijn (mis)daden nu eens echt onder het vergrootglas te leggen. 

In die bibliotheek aan boeken en artikelen over de ‘echte’ Albert Speer vallen twee auteurs in het bijzonder op. De eerste is de historicus Joachim Fest (1926-2006), cultuurredacteur bij de Frankfurter Allgemeine. Zijn veelgelezen boeken over Albert Speer lijken gebaseerd op degelijk onderzoek, maar een groot deel van dat onderzoek bestond uit gesprekken met Speer. Fest deed ook de redactie van Speers boeken, en ontving daarvoor van Speer op diens aandringen een deel van diens honorarium. Hoe objectief kon hij zijn, vraag je je dan af. Deed Fest aan serieuze journalistiek of poetste hij bij iedere nieuwe publicatie het blazoen van zijn vriend nog maar eens op.

De Britse onderzoeksjournalist Gitta Sereny (1921-2012) geloofde niets van Speers verhaal. Voor haar boek over Speer nodigde zij zichzelf en haar echtgenoot voor drie weken uit bij Speer thuis. Met de gedachte dat tijdens zo’n logeerpartij in een huiselijke omgeving en zonder tijdsdruk een sfeer van vertrouwelijkheid zou kunnen ontstaan en Speer wellicht zijn masker zou laten vallen. Speer ontving het paar hartelijk, gedroeg zich wekenlang hoffelijk en in de avonduren zelfs amicaal, maar het door haar zo gehoopte zwakke moment bleef uit. Zij publiceerde haar biografie Albert Speer. His Battle with Truth uiteindelijk in 1995. In het Nederlands kreeg het boek de prachtige titel Albert Speer. Verstrikt in de waarheid.

Dit is een lange inleiding tot een blogje over de nieuwe roman van de Franse auteur Jean-Noël Orengo, De ongelukkige liefde van de Führer. Maar Orengo’s verhaal gaat dan ook over Speer, met name over de hierboven genoemde aspecten: het verzwijgen van de waarheid, het eindeloos volhouden van de leugen. In tegenstelling echter tot Fest, Sereny en al die anderen schreef Orengo geen wetenschappelijke biografie of een artikel, maar goot hij het verhaal in de vorm van een (soort van) roman. Dat is, zeker met dit onderwerp, een ongewone en verrassende keuze. Maar het geeft hem wel de vrijheid van de romancier, de macht om ook die zaken te benoemen die je in een wetenschappelijke studie maar moeilijk kan aantonen. Of een nuancering aan te brengen die historisch misschien niet voor de volle honderd procent is te verantwoorden maar die in psychologisch opzicht tot een beter begrip van het verhaal leidt. 

De meest opvallende draai die Orengo aan zijn verhaal geeft is die van de persoonlijke relatie tussen de Führer en zijn architect. In de titel van zijn roman geeft hij dat al weg: De ongelukkige liefde van de Führer. Het is bekend, en historisch ook aan te tonen, dat Hitler als jonge man een gemankeerde kunstenaar was. Zelf overtuigd van zijn artistieke kunnen, werd hij desondanks geweigerd door de academie. Dat vrat zijn leven lang aan hem, en die frustratie bestreed hij door, zodra hij in de juiste positie was, kunstenaars en architecten opdrachten te verlenen. Speer was in zijn ogen het ideaalbeeld van de Germaanse kunstenaar: lang, blond, blauwe ogen, stijlvol gekleed, gedistingeerd. Speer was in zekere zin alles wat Hitler niet was, hoe Hitler eigenlijk zelf had willen zijn. Maar het ongelukkigerwijs niet was geworden. Samenwerken met Speer, zeker in de tijd dat die zijn architect was, stond voor Hitler gelijk aan zich laven aan schoonheid, zich opladen. 

Orengo koos ervoor het verhaal door Speer zelf te laten vertellen. Als lezer onderga je zo dezelfde sensatie als de talloze journalisten en historici die hem interviewden: het lezen dan wel aanhoren van een waarheid die door hemzelf was gefabriceerd en die hij zorgvuldig in stand hield. Een waarheid die hij ook verkondigde in zijn publicaties. Daaruit komt ook de opmerking die een SS-officier eind jaren dertig maakte tegen Speer, na afloop van een overleg met Hitler: ‘U bent Hitlers ongelukkige liefde’. Een veelzeggende uitspraak. Haast te mooi om waar te zijn, met die dubbele lading die erin verborgen ligt. Misschien is ie ook niet waar, hij vloeide immers uit Speers eigen pen…. Maar ook Orengo vond hem mooi, te mooi om niet te gebruiken.

Jean-Noël Orengo / De ongelukkige liefde van de Führer / Vertaald uit het Frans door Hans E. Van Riemsdijk / 282 blz / Atlas Contact, 2025

woensdag 7 mei 2025

Goed en fout in één familie

Wat gebeurt er wanneer het lidmaatschap van de NSB een familie verscheurt? Wanneer je zelf in het verzet zit, maar je vader en je zes broers en zussen hartstochtelijk het gedachtengoed van de NSB aanhangen? In de familie van Onno Blom betrof dat het verhaal van zijn opa en zijn overgrootvader. Lang werd dit verhaal verzwegen, tot Blom onlangs besloot om samen met zijn gepensioneerde vader, de historicus Hans Blom, uit te zoeken hoe het zat. Saillant detail: Hans Blom was tijdens zijn werkzame leven van 1996 tot 2007 directeur van het NIOD.

Als directeur van die instelling, en dus als opvolger van de befaamde Lou de Jong, wordt je geacht zo´n beetje alles van de Tweede Wereldoorlog te weten. En Hans Blom staat inderdaad te boek als een historicus die verslingerd is aan zijn vakgebied, maar die daarnaast ook in staat is enkele passen terug te doen en zijn werk, of zijn aanpak, van enige afstand te beschouwen. Tekenend daarvoor is de oratie die hij in 1983 hield bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de UvA, een lezing met de titel In de ban van goed en fout? Hij pleitte daarin om het zwart-wit denken bij het onderzoek naar en het beschrijven van de oorlog los te laten ten gunste van het accepteren van meer nuances, grijstinten.

Een fijne man om aan je zijde te hebben wanneer je zoals Onno Blom onderzoek gaat doen naar het oorlogsverleden van je familie. Maar dat is iets te kort door de bocht. Hans Blom was tot nu toe namelijk helemaal niet zo geïnteresseerd naar het NSB-verleden van zijn eigen familie. Op de schoorsteenmantel van zijn werkkamer bevindt zich als sinds jaar en dag een houten kistje waarin zich oorlogsdocumenten bevinden van zijn vader Jan Blom: zijn identiteitskaart van de Binnenlandse Strijdkrachten, zijn vervalste persoonsbewijs, foto’s, brieven en dergelijke. Maar daar deed hij tot nu toe niets mee. Dat gaat nu, nu zijn zoon het onderzoek optuigt, veranderen. Hans Blom vergezelt Onno wanneer deze archieven bezoekt, om hem wegwijs te maken én zelf mee te speuren. Aan de archivarissen, die hij vaak nog kent van vroeger, stelt hij zich voor als ‘de onderzoeksassistent van mijn zoon’.

Het verhaal begint met Johan Blom, de overgrootvader van Onno. Deze richt in 1910 een limonade- en spuitwaterfabriekje op in het centrum van Den Haag. De zaak floreert en als jaren later, begin jaren dertig, de NSB wordt opgericht meldt Johan zich aan als lid. Mussert had het beste voor met ondernemers, heette het. Zijn zeven  kinderen doen dat ook, op één na: Jan Blom, die van het houten kistje. Terwijl zijn broers en zussen via de NSB aan gemakkelijke baantjes proberen te komen en zich fanatiek inzetten voor de partij, gaat Jan als eerste van zijn familie studeren en wordt leraar natuurkunde. Na 1940 sluit hij zich aan bij een verzetsgroep, de Duif, die vooral in het noorden actief is. Blom schetst de verzetsavonturen van zijn grootvader levendig.

Wat het boek z’n charme geeft is dat Onno het onderzoek beschrijft met een zekere mate van relativering voor zaken en gebeurtenissen. Samen met zijn vader legt hij veel bezoekjes af bij familieleden of anderen die nog iets te vertellen hebben over de Blommen tijdens de oorlog. Mijn favoriet zijn de tantes Map en Door. Beiden ver in de negentig, te stram om te lopen maar wel nog helder van geest. Map voelt zich niet aangesproken door het gedrag van de familie, Door beseft wel dat ze fout zaten. Onno en Hans nemen de dames mee op een uitje naar kamp Westerbork. Voor de couleur locale, zullen we maar zeggen. Johan Blom en zijn familie werden daar na de oorlog als collaborateurs immers gevangengezet, wachtend op hun proces.

Hoe het gevoel een schoon geweten te hebben deels kan voortkomen uit een zekere naïviteit wordt duidelijk in een van de mooiste uitspraken in het boek. Pratend met de tantes over de Haagse limonadefabriek komt het verbod ter sprake om Joodse werknemers in dienst te hebben. En hoe Johan, trouw aan de beginselen van de NSB, een gewaarde, Joodse limonademaker op staande voet ontsloeg. ‘Tja’, zegt een van de tantes dan, ‘we hebben hem nooit meer gezien. Vreemd hè. Wat zou er van hem en zijn familie zijn geworden?

Oorlogsduif is een prettig leesbaar, niet al te zwaar aangezette speurtocht naar een familie die zowel actief collaboreerde als in het verzet zat. Door de korte hoofdstukken, thematisch ingedeeld, hou je het overzicht. En wie de ruim vijfhonderd bladzijden nét iets te veel vindt, verwijs ik graag naar de documentaire reeks In de ban van goed en fout die de NPO vorig jaar uitzond.

Onno Blom / Oorlogsduif. Een familiekroniek / 543 blz / De Bezige Bij, 2024

dinsdag 6 mei 2025

Anne Frank: na de ontdekking

Het zal wereldwijd een van de meest gelezen boeken zijn: Het Achterhuis, door Anne Frank. Het is de boekuitgave van een dagboek dat Anne bijhield vanaf haar dertiende verjaardag, 12 juni 1942. Nog geen maand later, op 6 juli, dook het gezin Frank onder, samen met wat vrienden, in het achterhuis van een bedrijfspand van Otto Frank aan de Amsterdamse Prinsengracht. Tot 4 augustus 1944, de dag waarop de onderduikers door de Sicherheitspolizie werden gearresteerd en afgevoerd, hield Anne haar dagboek bij. Het is een aangrijpend egodocument van een tienermeisje dat dag na dag opgesloten zit met dezelfde mensen, zonder ook maar een keer naar buiten te kunnen. Bij de huiszoeking die de Duitsers hielden tijdens de arrestatie vielen Anne’s dagboek en de bijhorende papieren uit een tas op de vloer. Daar werden ze naderhand gevonden door Miep Gies en Bep Voskuijl, die ze gedurende de rest van de oorlog zorgvuldig bewaarden en daarna aan Otto Frank overdroegen. De rest is geschiedenis, zegt men dan.

Maar moet Anne’s dagboek eindigen bij haar laatste aantekening? Zou het niet veel passender zijn om na te gaan wat er met de onderduikers uit het Achterhuis gebeurde na die vierde augustus 1944? Om zo het dagboek in de juiste context te kunnen plaatsen? Want juist die maanden na de arrestatie maakten duidelijk dat ze niet voor niets waren ondergedoken. Een groep wetenschappers zette zich daaraan, wat in 2016 resulteerde in het rapport Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers in de kampen. Maar het kon nog scherper, preciezer, vollediger. De historicus Bas von Benda-Beckmann, die naam maakte met de boeken Oranjehotel en Het kleedje voor Hitler, deed vanaf 2019 nieuw onderzoek en verwerkte alles tot het publieksboek Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen

Acht personen troffen de Duitsers bij de inval aan in het Achterhuis: Otto Frank, zijn echtgenote Edith en hun dochters Margot en Anne; Hermann van Pels, zijn vrouw Auguste en hun zoon Peter; en tot slot Fritz Pfeffer. Allen Joods, allen in de loop van de jaren dertig uit Duitsland naar Nederland gevlucht. Hermann van Pels was een medewerker van Otto Frank in diens specerijenbedrijf. Benda-Beckmann probeert de sporen van ieder van hen te volgen gedurende de bijna negen maanden dat de oorlog nog duurt. In geval van het Amsterdamse Huis van Bewaring en kamp Westerbork, de eerste stopplaatsen, is dat nog relatief eenvoudig. Maar zodra ieder van hen, gezamenlijk dan wel individueel, op de trein naar het oosten wordt gezet wordt dat al lastiger. Alleen Otto Frank overleefde de kampen, zijn gangen en belevenissen kennen we daardoor. Maar de anderen stierven vroeger of later.

Er wordt vaak gedacht dat de waarheid over de vernietigingskampen pas laat in de oorlog algemeen bekend werd. Maar dat is onjuist. Ook de familie Frank wist al vroeg van het bestaan van die kampen. In haar dagboek schrijft Anne in 1942 dat het vermoeden bestaat dat de Joden en anderen die naar het oosten worden vervoerd hun vergassing tegemoet rijden. Dat had zij gehoord op de Engelse radio. Zou ze daaraan hebben gedacht, in de drie dagen dat de treinreis naar Auschwitz-Birkenau duurde, in een stinkende veewagon?

De plekken waarheen de acht onderduikers - soms samen, meestal apart - de volgende maanden werden versleept vormen een gruwelijke lijst: kamp Westerbork, Auschwitz, Auschwitz-Birkenau, Bergen-Belsen, Raghun, Mauthausen, Melk en Neuegamme. Over het karakter van en het regime in die kampen is veel bekend, Benda-Beckmann beschrijft dat uitvoerig. Maar hij beschikt lang niet altijd over betrouwbare informatie over de lotgevallen van ieder van de onderduikers in de kampen. Geregeld neemt hij daarom zijn toevlucht tot oral history, door analyse van bijvoorbeeld oude verklaringen van kampgenoten van onze onderduikers. Hun leven in zo’n kamp is dan tot op zekere hoogte te reconstrueren. En soms ook de wijze waarop zij stierven. Zo eindigde Hermann van Pels in Auschwitz in de gaskamer, overleed Edith Frank in Auschwitz-Birkenau door hoge koorts en uitputting en stierven Margot en Anne midden februari in Bergen-Belsen aan de gevolgen van vlektyfus. 

Door te focussen op een klein groepje en te beschrijven hoe de neergang van de leden daarvan verliep in een omgeving die je gerust een hel mag noemen, weet Benda-Beckmann zijn verhaal met kracht bij je binnen te krijgen. Dat verhaal staat tevens voor wat miljoenen anderen overkwam. De massaliteit van die strak georganiseerde moordpartij en alle uitwassen die ermee samenhingen gaat ieder begrip te boven.

Bas von Benda-Beckmann / Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen / 416 blz / Em. Querido’s Uitgeverij & anna frank stichting, 2020-2023

maandag 5 mei 2025

Een Nederlandse familie in Nazi-Duitsland

Hoe kom je als Nederlander aan een omvangrijk landgoed in Duitsland? Om preciezer te zijn, aan een landgoed in Oost-Pruisen, een streek die tegenwoordig deels in Polen, deels in Rusland ligt? Het overkwam Michiel Hoogendijk kort na de Eerste  Wereldoorlog. Als succesvol handelaar en internationaal agent in textiel, gevestigd in Rotterdam, wist hij eind 1919 een wagonlading Engelse stoffen van hoog niveau te slijten aan een Duitse fabrikant voor wie dit, in de tijdens van schaarste, een buitenkans was. Hoogendijk weigerde echter betaling in contanten, de inflatie had in Duitsland zulke hoogten bereikt dat baar geld binnen een week weinig waard zou zijn. Nee, hij wenste betaald te worden in onroerend goed. Dat werd dus een landgoed. 

Na enkele geslaagde ruilacties, die Hoogendijk een steeds mooier bezit opleverden, wist hij in juni 1922 de hand te leggen op het Rittergut Schakenhof. Met z´n ruim vijfhonderd hectaren en tientallen landarbeiders inderdaad een fors agrarisch bedrijf. De eerste jaren waren zwaar maar Hoogendijk leerde het vak snel, hij bleek over affiniteit met het landleven te beschikken. En hij wist er een redelijk welvarend bestaan uit te halen, in ieder geval genoeg om een rentmeester aan te stellen voor de dagelijkse leiding en om de wensen van zijn vrouw en zeven kinderen – een luxe ingericht huis, paarden, vakanties – te vervullen.

Oost-Pruisen bestaat als zodanig niet meer, maar tot aan de Tweede Wereldoorlog was het een provincie in het uiterste noordoosten van Duitsland. Het was een overwegend agrarische streek, met hier en daar wat dorpen of kleine steden. De aan de Baltische Zee gelegen hanzestad Königsberg - tegenwoordig Kaliningrad - was de grootste stad. Op landbouwgebied stond de streek bekend als ‘de graanschuur van Duitsland’, 

Alle gezinsleden ervoeren het eerste decennium in Duitsland als een gelukkige periode. De kinderen raakten volledig ingeburgerd, hadden vriendjes en vriendinnetjes, verkenden graag te paard het lege landschap, genoten van vakanties aan de kust. Hoogendijk en zijn echtgenote Johanna Cornelia zullen nog met enige regelmaat hebben teruggedacht aan hun vroege jaren in Rotterdam, maar ook zij pasten gaandeweg naadloos in de Oost-Pruisische samenleving. 

Aan dat geluk kwam langzaam maar zeker een einde na de opkomst van het nationaalsocialisme. Hitlers lange aanloop naar de macht, en daarna zijn opnieuw lange aanloop naar de oorlog zorgden ervoor dat de zorgvuldige observator lang tevoren kon aanvoelen welke kant het zou uitgaan. En Michiel Hoogendijk was zo’n oplettende analyticus. Hij realiseerde zich dat hij zich met zijn gezin in een gevaarlijke situatie bevond: want waren ze nu Nederlands óf Duits, Nederlands én Duits of waren ze het – rampzaliger - misschien wel geen van beiden? De voortekenen waren somber. Na de Duitse inval in Nederland liet Duitsland hem een poos opsluiten. En de Nederlandse autoriteiten weigerden al lang daarvóór Hoogendijks brieven over een mogelijke terugkeer naar Nederland te beatwoorden.

Bovendien was de gezinssituatie zelf ook bijzonder complex. Hoogendijk en Johanna Cornelia verafschuwden de nazi’s, zoals ook enkele van hun kinderen dat deden. Maar vier van de dochters geloofden heilig in Hitlers missie en waren verloofd of getrouwd met fanatieke nazi´s. 

Wat maakt dit boek nu zo indrukwekkend? Dat is heel simpel: het door en door persoonlijke van de beleving. Zodra de kinderen het ouderlijk huis verlieten, en midden jaren dertig was dat proces gaande, begonnen ze elkaar en hun ouders brieven te schrijven. Brieven over dagelijkse dingen, maar ook heel veel waarin ze zich uitlieten over de oorlog, over de goede of foute keuzes van hun broers en zussen en, tegen het einde van de oorlog, ook over de wandaden van zowel de nazi’s als de Russen. Want Oost-Pruisen werd een bloedig strijdperk. Ingrid Hoogendijk, de kleindochter van Michiel, erfde een koffer met honderden van die brieven. Ze gebruikt ze om het verhaal te vertellen. Niet haar verhaal, maar dat van haar grootouders en haar ooms en tantes. Want zij zijn het die middels hun eigen brieven aan het woord zijn.

Ons gaat het in ieder geval nog goed gaat tussen de regels door over veel meer dan de belevenissen van een enkele familie. Het gaat over het herkennen van goed of kwaad, over het maken van keuzes en uiteindelijk ook over het begrip nationaliteit. Is dat een papiertje of is het veel meer een gevoel? 

Ingrid Hoogendijk / Ons gaat het in ieder geval nog goed. Een Nederlandse familie in het Derde Rijk / 416 blz / Thomas Rap, 2018

zondag 4 mei 2025

Februari 1933, Duitsland

Iedere dictator weet het: wanneer je de macht wilt grijpen in een land, begin dan met het monddood maken van je tegenstanders. Dat was dan ook een van de eerste zaken die de nazi’s na hun machtsgreep vroeg in 1933 regelden. Monddood kun je uitsluitend diegene maken die zijn stem laat horen, van een kritisch geluid tot een regelrechte tegenstem. Dus werd de jacht geopend op journalisten, schrijvers, hoogleraren, artiesten en dergelijke. Na het elimineren van die ´stoorzenders´ was het vrij baan voor de volgende fase: het verspreiden van het eigen nieuws. Meestal nepnieuws. 

Was het te voorzien geweest? Jazeker, de signalen waren al geruime tijd zichtbaar voor wie zijn aandacht bij de les hield. Hitler en zijn trawanten sloegen al jaren op de trom. Mein Kampf, de blauwdruk van het project, was al verschenen in 1925-’26. En toch zag niet iedereen het aankomen. Kwam dat doordat het door de openlijke bruutheid en meedogenloosheid van de uitspraken haast niet te geloven was? Dat zal voor velen hebben meegespeeld. En bovendien, een belangrijke factor, toen het onheil in februari 1933 losbarstte verliepen de ontwikkelingen zo razendsnel dat het vaak om allerlei redenen niet meer mogelijk was om weg te komen. Velen aarzelden ook lang, om dan op het allerlaatste moment, wanneer een arrestatieteam al in aantocht was, naar het station te rennen en op een trein naar het buitenland te springen. Met alleen de kleren die je droeg, je paspoort en, wanneer je zo gelukkig was geweest om altijd geld op zak te hebben, wat geld. 

Hoe snel verliepen de ontwikkelingen? Tussen het aantreden van Hitlers regering op 30 januari en het geldig worden van de ‘Noodverordening ter bescherming van volk en staat’ die alle wezenlijke burgerrechten buiten werking stelde, lagen slechts vier weken. Weken waarin de aanhangers van beide partijen, Hitlers SA of bruinhemden aan de ene kant en vooral de socialisten en communisten aan de andere kant, elkaar op straat naar het leven stonden. Weken waarin die Sturmabteilungen, vooruitlopend op de noodverordening, alvast het recht in eigen hand namen en tallozen van hun bed lichtten.

Dat gevoel van snelheid, van aan alle kanten te worden ingehaald door de ontwikkelingen, heeft de Duitse literatuurcriticus Uwe Wittstock slim verwerkt in zijn in 2022 verschenen Februari 1933. De winter van de literatuur. In tientallen hoofdstukken, die ook weer zijn onderverdeeld in kortere passages, springt hij heen en weer tussen locaties, gebeurtenissen en mensen. Die onderverdeling levert een caleidoscopisch beeld op, doet je beseffen dat al die gebeurtenissen tezamen één reusachtige, voortrazende, niet meer te stoppen storm vormden.

Er waren al schrijvers geweest die veel eerder Duitsland verlieten. Erich Maria Remarque bijvoorbeeld, die wereldberoemd was door Im Westen nichts Neues, zijn boek over de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, ontvluchtte zijn vaderland al begin jaren dertig nadat de nazi’s het nieuws verspreidden dat hij een Jood was – wat hij niet was – en vervolgens zijn boeken op de brandstapel gooiden. Maar hij was een uitzondering. Veel anderen waren gewoonweg te laat, of weigerden het te geloven. Zo was Carl von Ossietzky, een veelgelezen redacteur van de Berliner Volkszeitung, ervan overtuigd dat iemand van zijn statuur onschendbaar was. Niet dus, hij was juist een van de eersten die werden opgepakt. De reactie van Joseph Roth was misschien wel de meest rechtlijnige. Op maandag 30 januari, de dag waarop de oude president Paul von Hindenburg Hitler benoemde tot Rijkskanselier, stapte hij op de trein naar Parijs, om nooit terug te keren. Dat hij als Jood het regime van de nazi’s niet zou overleven had hij al jaren tevoren ingezien.

Wittstock heeft naar hartenlust gegraven in biografieën, briefwisselingen en archieven. Hij vertelt het verhaal van schrijvers die gevlucht zijn maar ook van hen die bleven, uit overtuiging, gemakzucht of lafheid. De bekendste namen kom je bij de eerste categorie tegen: Bertold Brecht, Alfred Döblin, George Grosz, Stefan Zweig en natuurlijk de familie Mann – Nobelprijswinnaar Thomas Mann, zijn kinderen Erika en Klaus, en zijn broer Henrich. Een gelukte vlucht was trouwens niet altijd een zegen, zoals Wittstock laat zien. De meesten wachtte jaren van armoe, van niet kunnen publiceren en onzekerheid over de toekomst.

Het zijn stuk voor stuk heel persoonlijke verhalen geworden, met titels die je dwingend het boek intrekken. Enkele voorbeelden: De laatste dans van de Republiek; Over de rand van de klif; De hel regeert; Aankloppen met bijlen; Een knokploeg voor schrijvers; Mannen in het zwart en De eenzaamheid van de emigrant.

Uwe Wittstock / Februari 1933. De winter van de literatuur / Uit het Duits vertaald door Michel Bolwerk / 348 blz / Cossee, 2022