zondag 10 september 2017

Een liefde in brieven

In 2009, hij was toen al ver in de zeventig, blikte de Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink in zijn autobiografie terug op een zomerse dag in 1963: ‘In de namiddag van een blauwe, gouden dag aan het eind van de zomer, op donderdag 15 april 1963, stapte Ingrid mijn keurig geordende leventje binnen en haalde alles overhoop. Tot op dat moment zat ik keurig opgeborgen in een uiterst voorspelbaar bestaan als echtgenoot en vader, docent letterkunde […] En daarna -? Een wereld waarin niets ooit weer veilig en zeker zou zijn en waarin álles, van het meest persoonlijke tot het meest publieke, van de liefde tot de politiek, blootgesteld zou worden aan onzekerheid en gevaar.’ Die Ingrid was Ingrid Jonker, een jonge en veelbelovende dichter. Met haar had hij vanaf die dag een hartstochtelijke relatie die ruim twee jaar duurde. Daarna zou zij een eind aan haar leven maken en groeide hij uit tot een vooraanstaand auteur die in zijn werk steeds sterker stelling nam tegen het apartheidsregime. 

Zes dagen na die eerste ontmoeting schreef Brink een brief aan zijn nieuwe liefde. De aanhef daarvan luidt ‘Verrukkelijk wezentje’ en ook het vervolg maakt duidelijk waaraan zij zijn begonnen: ‘[…] Vooral onze nacht. Wat T.S. Eliot zei - “poetry can communicate before it is understood” – kan in zekere zin ook gelden voor mensen die zó, vrij, door middel van seks tot elkaar komen. Seks is juist een vorm van communicatie die goddank aan woorden voorbijgaat.’ Dergelijke openhartige brieven, waarin ze niets voor elkaar verzwijgen, stuurden ze elkaar tot april 1965. Zij deed dat vanuit Kaapstad, hij vanuit het veel oostelijker gelegen Grahamstad, waar hij doceerde aan de Rhodes-universiteit. In Vlam in de sneeuw. Liefdesbrieven zijn die brieven nu verzameld, voorbeeldig vertaald uit het Zuid-Afrikaans.

Brink en Jonker zagen elkaar sporadisch. Die momenten moesten ook altijd ‘gestolen’ worden, zeker in het begin van hun relatie toen Brinks’ echtgenote nog niets vermoedde. Dan verbleven ze een paar dagen – eenmaal zelfs anderhalve week - bij haar thuis of in een hotel, waarna het lange hunkeren weer begon. Soms belden ze elkaar, of stuurden ze geluidsbanden met gesproken boodschappen. Maar het zijn vooral de brieven waarin ze elkaar hun liefde verklaren, treuren om de onbereikbaarheid van de ander of wanhopen om het ontbreken van een toekomstperspectief.

Brink was getrouwd en had een zoontje. Ofschoon hij hartstochtelijk van Jonker hield, wilde hij vrouw en kind geen scheiding aandoen. Jonker was gescheiden, had een dochtertje dat bij haar woonde en was corrector bij een uitgeverij. Daarnaast had zij een knipperlichtrelatie met de wat oudere dichter Jack Cope. Brink schreef naast zijn drukke baan aan romans, zij probeerde een grijze- dagengevoel te bestrijden door gedichten te schrijven. Ze lazen elkaars werk en schaafden regelmatig samen aan de afwerking ervan. Toen eind 1963 haar bundel Rook en oker verscheen en werd bejubeld, kon ook Brink zijn geluk niet op: ‘Gefeliciteerd, nog een keer, met het verdiende succes van Rook en oker. Ik overdek je met kussen: je gelukkige ogen en je krulletje, je stoute oren, je verrukkelijke mond en het speelse puntje van je tong, je zachte hals en je bruine spikkelschouders en je prachtige volle borsten […]. Zoveel hou ik van je. En nog meer dagelijks.’ Ook hij werd van de weeromstuit poëtisch, bijna een bladzijde lang.

Voor Jonker kwam dit succes nadat ze jarenlang moeite had te publiceren. De politieke machthebbers namen het haar kwalijk dat zij naar aanleiding van het bloedbad in Sharpeville in 1960 het gedicht Die kind (wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga) had geschreven. Ruim dertig jaar later zou president Nelson Mandela dit gedicht voordragen tijdens de eerste zitting van het gekozen Zuid-Afrikaanse parlement. Het toont de bijzondere status die Ingrid Jonker inmiddels heeft in haar geboorteland.

Voor Rook en oker kreeg Jonker een literaire prijs, het geld daarvan gebruikte ze voor een reis naar Europa. Daar ging het om onverklaarbare redenen fout toen Brink zich in Spanje bij haar aansloot. Ze voelde zich verwaarloosd – kreeg vermoedelijk een ernstige depressie, iets waarvoor ze al eerder was behandeld - en keerde voortijdig terug naar Kaapstad. De brieven die dan nog volgen krijgen langzaamaan een andere toon. Jonker is bij vlagen nog extatisch maar Brink uit zich wat neutraler, is ook korter. Halverwege een brief van eind april 1965 maakt hij ineens een haakse bocht en biecht haar op dat hij een nieuwe liefde heeft: ‘Lief kind, kom bij me zitten en luister. En probeer te begrijpen dat dit het zwaarste is wat ik tegen iemand heb moeten zeggen, ooit. […] Ik mag niet eens vergiffenis vragen, want dat impliceert schuld – en net zo min als  ik ooit schuld kan voelen over jou en mij, kan ik me hier schuldig om voelen. […] En ik groet je, mijn Cocon. Met tranen. En met liefs. André.’ Drie maanden later wandelt Jonker bij Drieankerbaai de zee in. Haar lichaam spoelt de volgende dag aan.

De brieven en briefjes in deze bundeling weerspiegelen alle gemoedsstemmingen die een affaire als deze kent, van juichend tot bedroefd. Maar bovenal zijn ze bijna zonder uitzondering heel direct. Ze vertellen ruim 500 bladzijden lang hun eigen verhaal. Het notenapparaat is er eigenlijk alleen om de door Jonker en Brink gebruikte literaire citaten te kunnen plaatsen. De kracht van de bundeling zit hem daarnaast ook in de korte duur van de correspondentie, de laatste brief dateert van twee jaar en een week na de eerste.

Ofschoon Brink door zijn gedrag een eind maakte aan hun verhouding, en daardoor wellicht heeft bijgedragen aan de zelfgekozen dood van zijn geliefde, heeft hij de brieven die Jonker hem stuurde samen met de doorslagen van zijn eigen brieven vijftig jaar lang bewaard. Eind 2014 bood hij ze zijn uitgever aan, met het verzoek ze integraal te publiceren. Ik mag graag denken dat hij dat deed als een eerbetoon aan een bijzondere vrouw en aan een onvergetelijke liefdesgeschiedenis.

Ingrid Jonker & André Brink
Vlam in de sneeuw. Liefdesbrieven
Uit het Afrikaans vertaald door Karina van Santen, Rob van der Veer & Martine Vosmaer
536 blz
Uitgeverij Podium, 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten