zondag 27 april 2025

Koken in de Tsjaikovskistraat

Voor een schrijver hoeft de boog niet altijd gespannen te zijn. Ook hij of zij heeft recht op tussendoortjes, geschreven ter ontspanning dan wel om de kas tussentijds weer eens te spekken. Citroenkip op zondag van Pieter Waterdrinker is zo’n boekje. Het verscheen eind 2023, een half jaar na het dagboekachtige Van huis en haard. Beide boeken zijn te rubriceren als zijn Exil-boeken, hij schreef ze in de voormalige boerenhoeve op het Zuid-Franse platteland waarheen Waterdrinker en zijn partner Julia Klotchkova na de Russische inval in Oekraïne waren verhuisd. Waar Van huis en haard nog enige urgentie heeft – schrijver op de vlucht, zijn leven overhoop, een gevoel van ontheemding – daar is Citroenkip zo’n tussendoortje. Met z’n 112 bladzijden en op klein formaat heeft het alles van een niemendalletje, zonder die term nu direct een negatieve lading te geven.

Want wat beoogt Waterdrinker met dit boekje? Er is een rode draad die de boel losjes bijeenhoudt: het manuscript van een kookboek waaraan Julia in Sint-Petersburg ooit is begonnen maar dat na de verhuizing naar Frankrijk door haar diep is weggestopt. Koken in de Tsjaikovskistraat wilde ze het noemen. Met daarin onder andere het recept voor citroenkip, een gerecht dat ‘als het aan monsieur Waterdrinker ligt, eet hij het iedere dag’. Waterdrinker probeert Julia over te halen aan het kookboek verder te werken, maar zij heeft daar weinig zin in. Daar zullen de omstandigheden debet aan zijn, maar vermoedelijk ook het feit dat zij, tijdelijk wonend in Frankrijk en een bevlogen kok, vooral Frans wil eten, met verse Franse ingrediënten die ze koopt op de markt in het dorp, en heerlijke Franse wijn. Dát is immers haar nieuwe leven. Het verheerlijken van die traditionele Russische recepten voelt voor haar enigszins als je wentelen in weemoed – meen ik tussen de regels door te lezen.

Tussen alle dagelijkse projectjes door strooit Waterdrinker met herinneringen aan zijn jeugd in Zandvoort, waar zijn ouders een restaurant annex hotelletje hadden. Zijn vader was daar de chef, daar moet Waterdrinkers voorliefde voor lekker eten vandaan komen. De aardigste herinneringen zijn die aan zijn vriendje Roland, die van zijn vader een paard en een kar kreeg  kreeg om daarmee deel te nemen aan Romeinse wagenrennen op het circuit van Zandvoort. De elfjarige Pieter droomde ook van een huisdier, hij wilde graag een kip hebben. En die houden in een zelfgebouwde ren naast de stal van het paard, die in een min of meer verborgen duinpan stond. Maar het bleef bij een droom. Een mooi verwoordde verhaallijn.

En verder biedt het boekje een bonte mengeling van kleine en nog kleinere verhaaltjes: een (flits)deelname aan een door de schrijver Jaap Scholten georganiseerde bevoorradingstocht naar Oekraïne, samen met Olaf Koens en Tommy Wieringa; een bezoekje, met Julia, aan Ilja en Caroline Gort op hun wijnkasteel, en zo nog wat. Het dagelijkse leven van een schrijver die heeft besloten even in de luwte te leven.

Mocht je echter gaandeweg het vermoeden krijgen dat Waterdrinker voor dit boekje zijn literaire prullenbak heeft geleegd, dan zit je toch wel fout. Op weg naar de Gortjes, die in de buurt van Bordeaux wonen, vervullen Pieter en Julia een oude wens: een bezoek aan het kasteel waar Michel de Montaigne in de zestiende eeuw zijn beroemde Essais schreef. In een stille torenkamer, uitkijkend over het landschap. Montaigne had zich teruggetrokken uit de politiek, was geen publiek figuur meer maar gewoon weer zichzelf. Zijn Essais, bespiegelingen over van alles en nog wat, zijn dan ook doortrokken van een flinke scheut persoonlijke diepgang. Hij wordt tegenwoordig beschouwd als de vader van het moderne essay.

En daar, in die stille werkkamer van Montaigne, waar Pieter zich even heeft onttrokken aan de rondleiding, ligt de sleutel tot het begrijpen van dit boekje wanneer hij mijmert: ‘Het essay waarvan Montaigne de vader was, dit probeersel tot het verkrijgen van zelfinzicht, was als een soep waarin je van alles kwijt kon, zolang het geheel der ingrediënten maar enigszins in balans was. Herinneringen aan je lagere school- en studententijd, aan je ouders, aan een ooit begeerde kip, aan je leven daarna, toevallige ontmoetingen, reizen, dat wat je onlangs had gedacht en beleefd, nu dacht en meemaakte: alles kon je erin kwijt’. Waterdrinker als een hedendaagse Montaigne, vanuit zijn boerenhoeve uitkijkend over het heuvelland…

Pieter Waterdrinker / Citroenkip op zondag. Met recepten van Julia Klotchkova / 112 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2023

maandag 21 april 2025

De contractarbeiders van Deli

Is slavernij uitsluitend slavernij wanneer je het als zodanig kan labelen? Of zijn er ook afgeleide vormen denkbaar, varianten die in naam geen slavernij zijn maar waarvan de gevolgen voor de slachtoffers ervan vaak nauwelijks minder dramatisch zijn? En die ook nog eens straffeloos hebben bestaan tot lang na de officiële afschaffing van de slavernij. De contractarbeid in Deli, in het noordwesten van Sumatra, is daar een voorbeeld van. Het Nederlandse parlement schafte weliswaar per januari 1860 de slavernij in Nederlands-Indië af, het systeem van contractarbeid floreerde er tot aan de Tweede Wereldoorlog. 

Reggie Baay (1955), bekend van boeken als De njai (2008) en Daar werd wat gruwelijks verricht (2015) opent zijn vorig jaar verschenen De contractarbeiders van Deli. Een geschiedenis van onvrije arbeid, onrecht en verzet in Nederlands-Indië met een lange verzuchting: ‘Ik dacht alle verrassingen en ontdekkingen verbonden aan mijn Indische familieverleden wel gehad te hebben en toch diende zich enige tijd geleden weer een nieuwe, zelfs bizarre ontdekking aan. Een die mijn wereld flink op z’n kop heeft gezet. Wat dat betreft is een Indische familiegeschiedenis zowel een vloek als een zegen. Allemaal het gevolg van dat koloniale verleden natuurlijk. Een Indische familiehistorie vertoont immers niet zelden hiaten die niet ingevuld kunnen worden, omdat met name het ‘inlandse deel’ ervan niet meer te achterhalen valt. Dat is het wrange volg van het feit dat in de koloniale witte wereld van Nederlands-Indië ‘inlanders’ mensen waren die het niet waard bevonden werden om geadministreerd te worden, tenzij ze door bijvoorbeeld de doop, erkenning of adoptie die ‘wereld’ mochten betreden. Een Indisch familieverleden krijgt daardoor vaak de status van een ‘scenario’; het is niet helemaal zeker, maar zo zou het gegaan kunnen of moeten zijn.’

Waar gaat het om? De grootmoeder van Baay, de jonge Javaanse vrouw Moeinah, was de inlandse bijvrouw van Baays Nederlandse grootvader. Een njai heet zo’n vrouw. Na de geboorte van de vader van Baay, in 1919, werd Moeinah door de grootvader weggestuurd, terug naar haar familie in de kampong. En ofschoon alles over het verdere leven van Baays grootvader en vader vanzelfsprekend wel bekend is, heerst over het lot van Moeinah onduidelijkheid. Heeft ze in haar dorpje een inlandse man gevonden? Of is ze opnieuw njai geworden van een westerse man? Of belandde ze in de prostitutie?  

Baay heeft de afgelopen decennia al meermaals een zoektocht opgezet om het lot van Moeinah te achterhalen, maar zonder resultaat. Enkele jaren geleden echter wees de Indonesische historica Christina Suprihatin hem op een andere mogelijkheid: ze zou geronseld kunnen zijn als contractarbeidster voor de plantages in Deli, op Sumatra. Dat is een mogelijkheid die Baay niet eerder had overwogen, en met het gevoel nu misschien op het juiste spoor te zitten begon hij aan een nieuwe speurtocht. 

Deli lag eind negentiende, begin twintigste eeuw ver van Batavia, ver van de belangrijke Nederlandse bestuurders in Batavia, Buitenzorg en Den Haag. Het had iets van een staat in een staat, planters gingen er middels de tabak en later vooral de rubber hun gang, op weg naar het grote geld, terwijl de overheid een oogje toekneep. De contractarbeiders, grotendeels afkomstig van Java en uit het verre oosten, werden gelokt met beloften van een net salaris, goede arbeidsomstandigheden, woonruimte en zelfs medische voorzieningen. Maar het contract waarvoor ze tekenden was een wurgconstructie: bij het aangaan van de overeenkomst ontvingen ze een lening om de eerste kosten te dekken. Die lening zouden ze dan van hun salaris geleidelijk kunnen afbetalen. Maar in de praktijk lukte dat niet, werd de schuld door allerlei door de planters bedachte hobbels juist steeds groter. Daardoor zaten ze als het ware gevangen, konden geen kant uit. Waren overgeleverd aan hun planter, die feitelijk hun eigenaar was. Vaak een bruut, die er bij het minste of geringste op los liet slaan door zijn opzichters, niet zelden tot de dood erop volgde

Dat de omstandigheden voor de ‘contractkoelies’ moorddadig waren is officieel vastgelegd. In 1903 publiceerde mr. J. van den Brand namelijk het rapport De millioenen van Deli. De inhoud daarvan schokte de toenmalige Minister van Koloniën dermate dat hij direct een officier van justitie naar het gebied stuurde om te onderzoeken of Van den Brand niet overdreef. Diens rapport bevestigde de wantoestanden. Waarna de minister beide rapporten in een lade borg, waar ze pas tachtig jaar later weer uit tevoorschijn zouden komen. 

Nu vraagt u zich natuurlijk af of Baay de speurtocht naar Moeinah met succes kon afsluiten. En of zij inderdaad een contractarbeidster is geweest. Maar daarvoor moet u het boek maar eens lezen. Wat trouwens, ook zonder Baays persoonlijke zoektocht, een indrukwekkend en onthutsend beeld geeft van een stuk koloniale geschiedenis waarvoor de Nederlandse overheid zich tegenwoordig terecht schaamt.

Reggie Baay / De contractarbeiders van Deli. Een geschiedenis van onvrije arbeid, onrecht en verzet in Nederlands-Indië / 239 blz / Atlas Contact, 2024 // Luisterboek / Voorgelezen door Robin Raven / 8 uur en 13 minuten / Atlas Contact, via Storytel

zondag 13 april 2025

Dekoloniseer je boekenkast

´Toon mij uw boekenkast en ik zeg u wie u bent´. Ik heb dit altijd een fascinerend gezegde gevonden, me afgevraagd in hoeverre uit de boeken in iemands bibliotheek inderdaad iets is op te maken over haar of zijn persoonlijkheid. Toegegeven, ik bekijk bij vrienden wel eens met meer dan gemiddelde belangstelling de boekenkast. Maar dan zonder bijbedoelingen. En als ik de geldigheid van het gezegde had willen checken, had ik natuurlijk allang de inhoud van mijn eigen boekenkast eens grondig kunnen analyseren. Maar dat komt voor mijn gevoel dan weer te dichtbij … 

Ik kom op deze mijmering omdat ik onlangs een boek in handen kreeg dat me deed realiseren dat het niet alleen de inhoud van je boekenkast is die laat zien wie je bent, maar evengoed dat wat daarin ontbréékt. Je blinde vlekken als lezer. Dat boek, getiteld Dit is de canon. Dekoloniseer jouw boekenkast, is een boek met een missie. Het gaat uit van de aanname dat veel lezers in de westerse wereld hun boeken kiezen op basis van wat je ´de geaccepteerde norm´ zou kunnen noemen, een bewuste dan wel onbewuste canon of verplichte leeslijst die wordt gedomineerd door witte schrijvers en lezers. Niet-westerse stemmen en culturele gezichtspunten worden daardoor al snel weggedrukt, maken weinig kans de gemiddelde westerse lezer te bereiken. Dit is de canon zou je een werkboek kunnen noemen. Het wil je een handvat bieden bij het meer divers maken van je leesvoorkeuren, en dus ook van je boekenkast. Het wil een nieuwe canon zijn, niet de nieuwe canon.

Afrikaanse literatuur, romans van Aziatische afkomst of uit Oceanië, het speelt in mijn leesleven een verwaarloosbare rol. Maakt het complete werk van Haruki Murakami het gemis van al dat andere goed? Of rangschik je Murakami als hedendaagse Japanner onder de westerse literatuur? En al die Amerikaanse schrijvers van Afrikaanse of Aziatische afkomst? Murakami haalde deze canon niet, maar de Indiase Arundhati Roy, de Afro-American Toni Morrison, de Afghaan Khaled Hosseini en Alice Walker - The Color Purple - om het even bij de bekende namen te houden, staan wél op de lijst. In totaal selecteerden de samenstellers van Dit is de canon vijftig romans en verhalenbundels, waarvan minstens de helft mij niets zei. Dat maakt zo’n project wel spannend. 

De vijftig korte hoofdstukken bieden steeds een prettig leesbare recensie van een boek, gevolgd door wat wetenwaardigheden erover en een beknopte biografie van de auteur. Onder het kopje ‘Spreekt dit boek je aan, lees dan ook ….’, krijg je nog wat leestips. Dit is de canon is een boek om je in te verliezen: ik begon erin te bladeren, hier en daar wat lezend, en voor ik het wist was het al halverwege de avond. 

Het boek is een Britse productie, mede uitgegeven door Oxfam Novib. Aan de vertaling is een inleiding toegevoegd, van de hand van Shantie Singh, waarin zij ingaat op de Nederlandse situatie. En waarin een beknopte canon met Nederlandse titels is opgenomen. Dan bevinden we ons ineens op wat vertrouwder terrein, met onder andere Geen gewoon Indisch meisje (1983) van Marion Bloem, het fascinerende Dubbelspel (1973) van Frank Martinus Arion, Sarnami, hai / Suriname, ik ben (1969) van Bea Vianen, Murat Işiks indrukwekkende epos  Wees onzichtbaar (2017) en, vanzelfsprekend, Wij slaven van Suriname (1934) van Anton de Kom. 

Voor wie met een beetje zorg kiest wat te lezen, en geïnteresseerd is in andere culturen, is dit een uitermate bruikbaar boek.

Joan Anim-Addo, Deirdre Osborne & Kadija Goerge Sesay / Dit is de canon. Dekoloniseer jouw boekenkast met deze 50 boeken / Vertaald uit het Engels door Jessica Brouwer & Pauline Onderwater / Met een voorwoord van Shantie Singh / 349 blz / Uitgeverij Orlando, Oxfam Novib, 2023

dinsdag 8 april 2025

Complot op zee

De ‘waddenthrillers’ die Mathijs Deen sinds enkele jaren schrijft slaan enorm aan. De Nederlandse edities halen hoge oplagen, maar in Duitsland is Deen echt een fenomeen aan het worden. Er wordt zelfs al gewerkt aan een Tatort-achtige reeks verfilmingen voor televisie. Waar die populariteit aan ligt? Enerzijds aan de vakkundige opzet van de verhalen, de structuur volgt de regels van het genre, dwingt je tot doorlezen. Maar misschien nog wel belangrijker is de setting, het Nederlands-Duitse waddengebied. De sfeer van land en water, in een gebied zonder snelwegen en steden voelt heel bijzonder. En ook in het derde deel, De redder, is de zaak die de politie moet oplossen die van een scheepsongeluk op zee – of is het een min of meer bewuste moord?

Aan de Engelse kust, in Northumberland spoelt een gehavend skelet aan. Het blijkt het stoffelijk overschot te zijn van een kapitein van een zeesleper die in 1995 tijdens een storm verging boven Ameland. De bemanning werd gered, maar de kapitein werd nooit gevonden. Tijdens het routinematig uitgevoerde onderzoek om de identiteit van het lijk vast te stellen komen onverwachte zaken naar voren die wijzen in de richting van een moord. Inspecteur Liewe Cupido en zijn jonge assistent Xander Rimbach stuiten al snel op aanwijzingen dat er mogelijk sprake is van een complot om het gebeurde geheim te houden.

Net als de eerste twee boeken luisterde ik naar het audioboek, voorgelezen door Deen zelf. Hij heeft een heel prettige stem. Minder geslaagd is voor mij de ruimte die het persoonlijke probleem van Cupido – wat te maken heeft met de dood van zijn vader op zee en Cupido’s verwerking daarvan – krijgt. Dat geeft het boek een zekere onbalans.

Mathijs Deen / -De redder. Een Waddenthriller / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 9 uur en 56 minuten / Alfabet Uitgevers, via Storytel 

zondag 6 april 2025

Willem Frederik Hermans, geoloog

Schrijver of dichter zijn is een beroep. Maar lang niet alle auteurs kunnen van hun schrijverschap leven. Zeker niet in het begin, wanneer ze nog geen naam hebben gemaakt, laat staan een bestseller hebben geschreven. Dus een ´basis´ beroep is dan een uitkomst. Bovendien kan zo´n tweede beroep soms iets wezenlijks toevoegen aan het schrijverschap, kan het zelfs een groots werk doen ontkiemen. Simon Vestdijk, bijvoorbeeld, werd opgeleid als arts en deed als jonge man veel tijdelijke waarnemingen voor huisartsen. Zijn vrijmoedige en geestige roman De dokter en het lichte meisje (1951) is daar een weerslag van. En zou Ferdinand Bordewijk zijn indrukwekkende roman Karakter (1938), waarin de jonge Jacob Katadreuffe tegen de bierkaai in zijn opleiding tot jurist weet te voltooien, hebben kunnen schrijven wanneer hij niet uit zijn eigen ervaring als advocaat had kunnen putten?

Het mooiste voorbeeld van een schrijver voor wie ervaringen uit zijn ´echte´ werk de inspiratie vormden voor een roman is misschien wel Willem Frederik Hermans met Nooit meer slapen. Het verscheen in 1966, beleefde sindsdien tientallen herdrukken en is ook lang heel geliefd geweest bij scholieren die hun leeslijst moesten samenstellen. Het is het verhaal over een wetenschappelijke expeditie naar Finmark, een streek in Noors Lapland. Vier geologen trekken lopend dat gebied in, ieder met een deels andere onderzoeksopdracht. Een van de mannen is een Nederlander, Alfred Issendorf, we kijken door zijn ogen. Vanaf de eerste dag van de tocht zit alles tegen: aan Issendorf toegezegde luchtfoto’s zijn niet beschikbaar; hij krijgt onenigheid met zijn Noorse gids; hij verdwaalt en uiteindelijk valt er door een dom ongeluk een dode. Het is een beeld van chaos en mislukking dat Hermans schetst.

Dergelijke expedities waren Hermans niet vreemd. Naast zijn schrijverschap was hij als lector  in de geologie / fysische geografie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tot 1973, het jaar waarin hij na een geweldige ruzie opstapte en naar Parijs verhuisde. Een weerslag van deze functie, waarvoor hij bijna jaarlijks deelnam aan wetenschappelijke expedities naar geologisch interessante plekken in Europa en daarbuiten, vindt je verspreid door zijn verhalen en essays, maar op overweldigende wijze in Nooit meer slapen

Dit laatste wisten we natuurlijk al, er is eindeloos geschreven over het hoe en waarom van het boek, over Hermans’ bedoelingen met de roman. Na de uitputtende biografie van Hermans die Willem Otterspeer in 2013-2015 publiceerde leek het laatste woord daarover wel gezegd. Maar nee, ijdele hoop. Onder de titel De aarde volgens W.F. Hermans. De schrijver als geoloog publiceerde Salomon Kroonenberg, emeritus hoogleraar geologie aan de TU Delft, een autoriteit op het vakgebied, onlangs een heel aardig boek over Hermans en de geologie. Hij spitte daarvoor Hermans’ literaire werk én wetenschappelijke werk door, in een soort van ‘close reading’. En komt met verhelderende resultaten. 

De geologie was in de jaren dat Hermans daarin werkzaam was een spannende wetenschap. Er werden volop nieuwe inzichten aangeboord en aardwetenschappers stonden op de drempel van heel spectaculaire ontwikkelingen, zoals het bewijzen van de gestage verschuiving van aardplaten. Er was geld voor onderzoek en ook een mooie wetenschappelijke loopbaan lag binnen het bereik wanneer je daar maar hard voor werkte. 

Kroonenberg beschrijft beeldend – én met gebruik van veel afbeeldingen, vaak van dia’s die Hermans zelf maakte – de verschillende expedities waaraan de auteur deelnam, de vraagstellingen voor zijn onderzoek en de resultaten. Het beeld dat voor je  oprijst van Hermans als wetenschapper is echter wel wat teleurstellend. Tijdens dergelijke tochten vermaakte hij zich prima, fotografeerde zich uit enthousiasme zo ongeveer wezenloos maar bleef vaak in gebreke bij de verslaglegging en verantwoording. Zo precies als hij thuis zijn eindeloze reeksen dia’s administreerde, zo slordig ging hij te werk wanneer het om wetenschap ging. Dat was al het geval geweest bij zijn dissertatie, waarvoor hij toch cum laude had gekregen. Kroonenberg maakt  daar achteraf nog eens een kritische peerreview (wetenschappelijk oordeel) van op en dat is niet mals. Over Erosie, het lesboek dat Hermans schreef voor zijn studenten, oordeelt hij zelfs: ‘Het zijn allemaal kleine dingen, maar al met al doet het afbreuk aan het vertrouwen dat je in zo’n boek krijgt. Het ademt onzorgvuldigheid, misschien zelfs wel onverschilligheid’. Dat laatste woord krijgt een extra lading wanneer je weet dat Hermans zijn colleges voorlas, droog en zonder dia´s, uit de collegedictaten die hij jaren eerder als student had gemaakt.  

Dit boek lezend bekroop mij de gedachte dat het voor een leek als mijzelf eigenlijk een beknopte cursus geologie of aardwetenschappen is. Ik weet nu wat een podzolprofiel is, een esker, een pingo of een doodijsgat. Die laatste drie spelen een prominente rol in verreweg het langste hoofdstuk van Kroonenbergs boek, dat over Nooit meer slapen. Hermans bezocht het noorden van Scandinavië tweemaal. In 1960 deed hij onderzoek in Zweden, een jaar later in het Noorse Finmark. Vooral die tweede expeditie heeft model gestaan voor zijn vijf jaar later te verschijnen roman. Kroonenberg analyseert de roman stap voor stap, scheidt de fictie van de werkelijkheid, probeert afwijkingen van die werkelijkheid terug te projecteren. Het voelt een beetje als een CT-scan van de tochten, zowel de toenmalige als de romanversie. Ook laat hij zich verleiden in te gaan op de meteoriet-theorie, grote kuilen in het landschap die niet door een natuurlijk proces zouden zijn veroorzaakt maar door de inslag van een meteoriet. De romanpersonages maken melding van zo’n scenario, Hermans laat hen suggereren dat Alfred Issendorf zelfs heimelijk naar zo’n hemelsteen op zoek is. Dus, logischerwijs, Hermans zelf in 1961 ook? Op zoek naar een beetje roem?.

Voor die expeditie van 1961 had Hermans een beurs aangevraagd én gekregen bij ZWO. Het onderzoeksvoorstel was niet van hemzelf, maar van een bevriende Noorse tochtgenoot. Na afloop talmde Hermans met de verslaglegging aan ZWO, pas na herhaald aandringen schreef hij een briefje en een obligaat rapportje. Met de tocht en het onderzoek zou hij nooit meer iets doen. Behalve dan een roman schrijven...

Kroonenberg beheerst de kunst om zaken helder en compact samen te vatten en in het juiste perspectief te plaatsen. Daarvan getuigt ook de laatste alinea van zijn tekst: ‘Hermans was geen onderzoeker, geen inspirator van zijn studenten, geen wetenschapscommunicator, geen bestuurder. En toch zijn zijn boeken doordesemd van gedachten over wetenschap. Hij was een wetenschapsfilosoof. Om daarmee de wereld te verbluffen had hij de universiteit niet nodig. Hij kon het heel goed in zijn eentje.’

Salomon Kroonenberg / De aarde volgens W.F. Hermans. De schrijver als geoloog / 272 blz / Atlas Contact, 2023