zondag 28 juli 2024

De scheve schaats van Lucas Bols

Op hete zomerse dagen, zo tegen vijf uur in de middag, bij ons is dat borreltijd, is niets zo lekker als een in stukjes gesneden nieuwe haring die je naar binnen laat glijden met behulp van een ijskoude - uit het vriesvak – Corenwijn van de firma Bols. Traditionele Hollandse lekkernijen, de ambachtelijkheid ervan nog eens aangezet door de trotse vermelding ‘Amsterdam 1575’ op het etiket en de karaktervolle stenen kruik. Een eenduidig imago. Maar wanneer je de website van Lucas Bols opent is het beeld ineens heel anders. Het welkom luidt: ‘This is your first step into the magical world of cocktails’. Om te vervolgen met een galerij van drankjes in de meest exotische smaakjes, zuurstokachtige kleurtjes en trendy flesjes en glaasjes, heel duidelijk gericht op een jong en hip publiek. Daar sta je dan, met je ‘karaktervolle stenen kruik’. Ze beschouwen mij vast wel als een gewaardeerde klant, denk ik dan, maar ik behoor qua leeftijd en smaak niet langer tot de kerndoelgroep. Die waarmee ze het grote geld verdienen.

Want groot geld wordt er verdiend in deze business. Daarvan getuigt de overname van Bols door de Schiedamse collega-distilleerder Nolet, eerder dit jaar. Dat bedrijf bezat al een belang van dertig procent in Bols en verwierf nu ook de resterende aandelen. Bij Nolet, vooral bekend van het merk Ketel 1, doen ze alles nét even wat grootschaliger en intenser. Weliswaar met minder merken dan bij Bols, maar wel met veel grotere omzet. Ketel 1 Vodka bijvoorbeeld is al jaren heel geliefd in de VS.

Rijk worden van het exploiteren van een distilleerderij, dat is de kern van het nieuwe boek van onderzoeksjournalist Martin Hendriksma: Het geheim van Bols. Hoe de oorlog een familiebedrijf verscheurt. Hij liep als bij toeval tegen het onderwerp aan. Via een vriend hoorde hij van een stel dat in hun recent gekochte huis aan de Anton Mauvestraat in Heemstede een verborgen kamertje had ontdekt. Goed verstopt, ook de vorige bewoners wisten van niets. Het kamertje, eigenlijk niet meer dan een hokje, was leeg, op een dunne matras en wat lege flessen na. En een aan snippers gescheurde krant, het Algemeen Dagblad van 28 november 1941. Was het tijdens de Tweede Wereldoorlog een onderduikruimte?

Nader onderzoek brengt Hendriksma al gauw bij Ernst Moltzer, die samen met zijn echtgenote Traut Sarnthein vanaf het einde van de jaren dertig de eerste bewoner van het huis was. En daarmee is hij aanbeland bij Lucas Bols, want Ernst Moltzer bekleedde in de jaren dertig een bestuursfunctie in het bedrijf dat zijn voorouders in de negentiende eeuw aankochten. Hij was adjunct-directeur. Zijn vrouw Traut was van Oostenrijkse adel, zelf sprak hij door een jarenlang verblijf in Duitsland de taal vloeiend en accentloos. Dat lijken ideale omstandigheden om je familiebedrijf vanaf 1940 door de oorlog te loodsen. Maar het zou anders uitpakken.

Lucas Bols had gedurende haar eeuwenlange bestaan goede en minder goede tijden doorgemaakt. De periode na de Eerste Wereldoorlog was er een om snel te vergeten, zeker toen daar de wereldwijde financiële crash van 1929 nog eens bijkwam. Maar met de opkomst van Hitler veranderde er iets. De economie kroop langzaam uit het slop, de markt groeide en de mensen kregen weer wat vertrouwen. En geld. Het Duitse publiek bleek de producten van Lucas Bols te waarderen, niet alleen de aloude jenevers maar ook de klassiekers als Parfait d’Amour en andere likeuren. De jaarrekeningen van Bols zagen er jaar na jaar gezonder uit, terwijl de Duitse markt qua omzet explodeerde. Dat maakte dat de directie van Bols de Duitse inval in 1940 met een dubbel gevoel bekeek. Enerzijds had de vijand het land bezet, anderzijds lag er nu een geweldige markt voor het grijpen. Zich gesteund voelend door de Nederlandse regering in ballingschap, die vanuit Londen bedrijven had opgeroepen zoveel als mogelijk de normale bedrijfsvoering te continueren, gingen ze aan het werk. De Wehrmacht werd een van de grootste klanten, de winstmarges waren fenomenaal. 

Maar daar stuitten ze op Ernst Moltzer. Die voelde een moreel bezwaar tegen de extreme inhaligheid, pleitte voor een wat bezadigder koers. Maar dat kostte hem vroeg in 1941 zijn positie, hij werd met een flinke korting op zijn salaris naar huis gestuurd. 

Wat er vanaf dan gebeurt is grotendeels onduidelijk. Zeker is dat Ernst, die al vanaf zijn jeugd een uitmuntend zeezeiler was, plannen ontwikkelde om met twee vrienden naar Engeland te vluchten. In een klein zeilbootje waarin je je gewoonlijk op de Hollandse of Friese plassen waagt, niet op zee. Maar met kleine aanpassingen en vertrouwend op zijn ruime zeilervaring zal hij gedacht hebben dat het kans van slagen had. Ongezien vertrekken vanaf het strand van Egmond lukt, maar daarna ontbreekt ieder spoor. In Engeland komen ze nooit aan.

De onderzoeksjournalistiek kan een spannend vak zijn. Voor Hendriksma is het dat zeker, en hij laat de lezer daar volop van meegenieten: zijn speurtocht naar het lot van Ernst, het in kaart brengen van de bedrijfspolitiek van Bols gedurende de oorlog, het uitpluizen van de rol van Traut – heeft zij werkelijk haar man aan de Duitsers verraden, zoals half Heemstede indertijd aannam? – en de bestraffing wegens collaboratie met de bezetter die de medebestuurders na de oorlog moesten ondergaan. Hun verweer dat zij wel tot samenwerking met de Duitsers waren gedwongen, omdat het bedrijf anders zou zijn genaast en de eeuwenoude en kostbare collectie recepten ongetwijfeld naar Duitsland zou zijn overgebracht, vond geen gehoor bij de rechter. Ze konden dat ook niet bewijzen. 

Hendriksma schreef eerder een spannend verslag over het goudschip de Lutine, dat eind achttiende eeuw in de Waddenzee verging . En enkele jaren terug De Rijn. Biografie van een rivier, dat hij ook nog bij Omroep Max als een serie van vijf documentaires presenteerde. Die boeken kenmerken zich door degelijk onderzoek, maar ook door Hendriksma’s prettige voorliefde voor cliffhangers en onverwachte verrassingen. Zo’n knallende verrassing brengt hij ditmaal op letterlijk de laatste bladzijde. Een feestje toch, zo’n boek?

Martin Hendriksma /  Het geheim van Bols. Hoe de oorlog een familiebedrijf verscheurt / 349 blz / De Geus, 2024

zondag 21 juli 2024

Een ontdekkingsreis langs 78 eilanden

Wanneer is een eiland een eiland? Dat het een stuk land is dat wordt omringd door water is duidelijk. Maar hoe klein mag het zijn? Of hoe groot? Is iedere rotspunt die boven water uitsteekt wel een eiland en is Groenland, met ruim negen keer de omvang van Groot-Brittannië, niet veel te groot om zich een eiland te kunnen noemen? Wij Nederlanders mogen ons op de borst slaan dat wij beschikken over het grootste, door onszelf kunstmatig aangelegde eiland ter wereld, de Flevopolder. Maar valt die ook onder de noemer eiland? Als je het vergelijkt met het Griekse eiland Lesbos, om maar een dwarsstraat te noemen, hier gefotografeerd vanuit de ruimte, ga je toch twijfelen aan de ‘eilandstatus’ van de Flevopolder. Wetenschappers hebben zich al tijden beijvert om eenduidige criteria vast te stellen, maar kregen nooit alle neuzen dezelfde kant op. In Schotland, omringd door grote maar vooral ook ontzettend veel kleine eilandjes, hanteren ze een volkswijsheid: wanneer je een schaap een jaar lang kan laten grazen op een eilandje, hoe klein ook, is het een eilandje. 

Die al dan niet wetenschappelijke criteria interesseren Adwin de Kluyver niet in de eerste plaats. Wat hem boeit, net als in zijn eerdere succesvolle boeken over de Noord- en Zuidpool, zijn de verhalen áchter het verschijnsel. Voor het onlangs verschenen De eilanden van goed en kwaad heeft hij daarom 78 eilanden geselecteerd, verspreid over de wereld, die een opmerkelijke geschiedenis bezitten. Dertien daarvan beschrijft hij uitvoerig, de overige 65 krijg je voorgeschoteld in de vorm van beknopte intermezzo’s. Ik heb me er enkele dagen kostelijk mee vermaakt.

Vraag mensen naar een eerste associatie bij het woord eiland, en je hebt grote kans dat dat de woorden Robinson Crusoe oplevert, de onverstoorbare en vindingrijke schipbreukeling die de held is van het gelijknamige boek van Daniel DeFoe uit 1719. Ik las die roman voor het eerste op mijn achtste, in de gekuiste versie van Nienke van Hichtum. Sindsdien is Robinsons wereld mijn beeld van het ideale eiland. Voor De Kluyver is dat niet anders, en ook de reden dat hij zijn boek begint met wat in de literatuur een ‘Robinsonade’ is gaan heten, een geschiedenis van mensen die zich vestigen op een (grotendeels) onbewoond eiland. In dit geval gaat het om twee Duitse gezinnen die omstreeks 1930 kiezen voor een primitief ‘natuurleven’ op Floreana, een van de Galapagoseilanden. Dat dit misschien niet goed zal aflopen, voorvoel je vanaf de eerste bladzijde.

Wie eveneens werd gedreven door een ideaal, maar dat op een eiland dichter bij huis trachtte te realiseren, was William Lever, bijgenaamd de Napoleon van de Zeep. Hij had eind negentiende eeuw zijn fortuin gemaakt door een op zich heel simpel idee: om artikelen die voorheen door de kruidenier onverpakt werden verkocht deed je nu een papiertje of een blikje, je gaf het een merknaam en je plaatste advertenties. De verkoop schoot gegarandeerd omhoog, het meest sensationeel bij de blokken verpakte zeep die hij voortaan als Sunlight-zeep op de markt bracht. Als verlichte Victoriaan begreep Lever – die na te zijn verheven in de adelstand zich Lord Leverhulme noemde – dat het zijn vruchten zou afwerpen wanneer hij goed voor zijn arbeiders zorgde. Dus bouwde hij even buiten Liverpool de tuinstad Port Sunlight, een modelstadje met goede sociale voorzieningen en een weldadige sfeer. De werktijden waren uren korter dan bij andere fabrieken, zodat de werknemers van de Lord na het werk nog tijd en de energie hadden om van hun gezin of liefhebberijen te genieten.

Wat was gelukt met Port Sunlight, moest elders ook gerealiseerd kunnen worden, dacht Leverhulme in een mix van menselijke goedheid en gezond ondernemerschap. Dus kocht hij in 1917 de helft van het Schotse eiland Lewis, een van de kleinere eilanden van de Hebriden. Omringd door visrijke zeeën zou Lewis de plek worden waar in koelhuizen en conservenfabrieken, aangedreven door turfgestookte elektriciteitscentrales, Leverhulmes vis zou worden ingeblikt en vanuit een nieuw aangelegde haven de wereld zou veroveren. De grotendeels arme eilandbevolking zou er wel bij varen, hun leven zou nog veel beter worden dan dat van hun collega’s in Port Sunlight. De Lord ging zelf ook op het eiland wonen, in het kasteel met uitzicht op de haven, om dagelijks te kunnen genieten van zijn creatie. Maar wat zo mooi begon, liep toch fout. Leverhulme had namelijk een essentieel onderdeel van het project over het hoofd gezien: de bewoners meekrijgen, hen het gevoel geven dat zij hadden kunnen meedenken over de plannen, hen mede-eigenaar laten zijn van de ontwikkelingen. De meesten bleven trouw aan hun traditionele leven van vissen in de zomer en een moestuin bewerken in de vrije uren. Opgesloten worden in een fabriek, ze gruwden ervan. Dat legden ze hem netjes uit, waarna Leverhulme zich genoodzaakt zag zijn arbeidersparadijs veel kleinschaliger op een andere plek voort te zetten. En het rustgevende eilandgevoel voor de Lewisianen langzaam terugkeerde.

Naast positief ingestoken projecten zijn eilanden door hun vaak afgelegen ligging ook uitermate geschikt om meer kwalijke projecten op uit te voeren. Iedereen kent de atoomproeven op Bikini, een minuscuul atol in de Grote Oceaan. Minder bekend maar des te gevaarlijker waren de experimenten met miltvuurbesmettingen die het Britse leger in januari 1942 uitvoerde op Gruinard, een afgelegen Schots eilandje. In datzelfde jaar gonsde het op Usedom, een eilandje aan de Duitse Oostzeekust, van de activiteit. Zes jaar eerder, in 1936, had de jonge Wernher von Braun het toen nog verstilde eiland, en dan vooral de door de zee omgeven uiterste punt bij het gehucht Peenemünde, ontdekt als de ideale plek om de vernietigingswapens te ontwikkelen en bouwen die later bekend zouden worden als de V1 en de V2. Op zijn verzoek kocht de Wehrmacht het eiland en al heel snel verrezen er laboratoria, fabrieken en lanceerinstallaties. Voor de werknemers werden woonwijken aangelegd, de vele dwangarbeiders sliepen wat minder luxueus. Schuilkelders om tijdens geallieerde bombardementen een veilig heenkomen te zoeken waren er voor hen niet, zij moesten zich behelpen met speciaal daarvoor neergelegde rioleringsbuizen van gewapend beton. In de nacht van 17 op 18 augustus 1943 veroorzaakten zeshonderd  zware bommenwerpers een vuurzee en beëindigden daarmee alle activiteiten op het eiland. Het is nu weer een natuurgebied, met in een van de bunkers een museum. 

En Von Braun? Die kwam na de oorlog alsnog goed terecht. De Amerikanen sleepten hem en veel van zijn naaste medewerkers in het geheim naar de Verenigde Staten en dropten hem bij het Pentagon en de NASA, waar aan zijn ballistische ervaring behoefte was. Hij poseert hier bij de mede door hem ontworpen Saturnus V raket, kort voordat deze in 1969 de Apollo 11 de ruimte in zou blazen. Van Braun werd op dat moment in de VS door het publiek vereerd als ware hij een halfgod. De Kluyver: 'In het techniekmuseum in Peenemünde hangt een poster van een Amerikaanse film die in 1960 over het leven van Wernher von Braun werd gemaakt. I aim at the Stars is de titel. De Joods-Amerikaanse komiek Mort Sahl stelde eens voor daar een ondertitel aan toe te voegen: 'Ik mik op de sterren, maar soms raak ik Londen'.

De Kluyver is een rasverteller. Zijn basis is degelijk onderzoek, vaak ter plekke gedaan, waaraan hij smeuïge anekdotes en een prettig gevoel voor understatement toevoegt. Het resultaat houdt het midden tussen een avonturenroman en een historische reisgids. Het is in ieder geval een ontdekkingsreis, conform de ondertitel. En chapeau voor de uitvoering van het boek, het mooie papier, de heldere vormgeving!

Adwin de Kluyver / De eilanden van goed en kwaad. Een ontdekkingsreis / 368 blz / Spectrum, 2024

zondag 14 juli 2024

Haribo als krachtvoer

Als sport is wielrennen oneindig veel mooier dan voetballen. Ik realiseer me dat weer eens nu we de afgelopen weken zijn vergast op het EK Voetbal. Toegegeven, het kende ook z´n mooie momenten. Maar de belangen zijn zo groot dat, zodra zo´n voetballer het gevoel heeft de controle te verliezen, de doos met smerige trucjes wordt geopend: aan een shirt trekken, een arm vastpakken, met de noppen bovenop de voet van je tegenstander gaan staan en dan even een draaibeweging maken, of gewoon pootje haken. En dan de vermoorde onschuld spelen wanneer de scheidsrechter het tóch heeft gezien. Wie het altijd ziet is de televisiekijker, want elke snoeiharde tackle komt in slow motion nog minstens twee keer voorbij. Het bewijs leverend dat het huidige profvoetbal weinig meer te maken heeft met het begrip sportiviteit. 

Neem dan wielrennen. Mijn favoriete sport, maar dat had u waarschijnlijk al begrepen. De wielrenner, man of vrouw, neemt het als individu op tegen de elementen, of dat nu tegenwind, vals plat, een bergweggetje of een lekke band is. Hulp is weliswaar bij profwedstrijden altijd ergens in de buurt, maar het komt toch in de eerste plaatst op de sporter zelf aan. En fysiek contact is alleen bedoeld om een door het ijs zakkende ploegmaat een duwtje in de rug te geven. 

De mooiste profwedstrijden zijn voor mij de grote rondes en dan vooral de Tour de France en de Giro, waarvan de NOS sinds jaar en dag ruim verslag doet. Op dagen met beklimmingen van beruchte toppen in de Alpen en Pyreneeën zelfs integraal. Dat geeft je als kijker ruim de tijd om je sportheld in actie te zien, te genieten van zijn klimstijl of leep geplaatste demarrage. Een van mijn favoriete renners was Tom Dumoulin die in zijn topjaren als prof, tussen 2016 en 2021 een indrukwekkende lijst aan overwinningen bij elkaar fietste. Van hem verscheen onlangs een samen met sportjournalist Nando Boers geschreven biografie, Op gevoel. Een passende titel, merk je al lezend.

Dumoulin heeft een uitstraling die je het best flegmatiek kan noemen. In interviews is hij niet de gedreven sportman die van jongs af aan maar één doel in het leven had, wielrenner worden. Integendeel, het kwam hem aanwaaien. Hij ontdekte als tiener dat hij het fietsen in zijn benen had, en dat hij er plezier aan beleefde. Bij een lokale club schaafde hij aan zijn techniek en nam met steeds meer succes deel aan amateurwedstrijden. Maar intussen maakte hij zijn gymnasium af en schreef zich in Maastricht in voor de studie medicijnen. Hij  werd niet ingeloot en koos vervolgens voor gezondheidswetenschappen. Ook dat had immers met het menselijk lichaam te maken, zijn grote fascinatie. Maar inmiddels had dat lichaam zich zo ontwikkeld dat hij podiumplaatsen in de wacht begon te slepen. Een aanbod van een kleine wielerploeg volgde, een vergezicht van een leven als profrenner: Dumoulin vond het te spannend om er niet op in te gaan. Hij werd pro.

Voor wie het wielrennen een beetje volgt, is de erelijst wel bekend: in 2017 won hij de Giro, in 2018 eindigde hij als tweede in Giro én Tour. Ook in 2017, achteraf gezien zijn topjaar, werd hij wereldkampioen tijdrijden. Daarnaast zijn er talloze anderen zeges, groot en klein, en etappes in de grote rondes. In de eerste jaren reed hij bij Argos-Shimano, een relatief kleine ploeg. Hij was daar onderdeel van de sprinttrein van Marcel Kittel. Vervolgens stapte hij over naar Sunweb, om zijn wielerloopbaan te beëindigen bij Jumbo-Visma. Elke overstap betekende een grotere en meer professionele ploeg. Prima, zou je denken, maar juist dit werd een facet van het probleem dat uiteindelijk zou  leiden tot zijn vroegtijdige vertrek uit de wielersport in 2022.

Na Toms overwinning in de Giro van 2017 stelde Sunweb een plan voor hem op. Het succes moest immers herhaald worden, het liefst ook in de andere grote rondes. Op basis van wetenschappelijk vastgestelde kaders diende hij te trainen, te eten, te slapen. Data-analisten en diëtisten stippelden zijn leven uit. Na afloop van zware etappes waarin hij diep was gegaan kreeg hij in de bus naar het hotel alvast rijst te eten, terwijl hij eigenlijk snakte naar een zak Haribo om weer op krachten te komen. Eén keer liep de onenigheid hierover zo hoog op dat hij de bus bij een benzinestation liet stoppen om demonstratief twee familiezakken van het spul te kopen. Die hij vervolgens nog tijdens de rit opat. Misschien lichamelijk niet de ideale oplossing, maar hij voelde zich er goed bij. En dat was belangrijk, want hij had de fietssport altijd op gevoel bedreven. 

En al die komende overwinningen die door de clubleiding waren gepland en soms al met sponsors gecommuniceerd? Tom wilde graag iedere grote ronde één keer winnen. Dat was voor hem voldoende, de ambitie waar hij zich prettig bij voelde, waarvoor hij zich kon opladen. Maar hij kreeg een prachtig salaris en voelde zich verplicht daar iets tegenover te zetten. Gevolg was dat hij zijn plezier in het fietsen langzaamaan verloor, zich 'overtrained' voelde, zijn autonomie kwijtraakte. Topprestaties leveren wanneer je tegelijkertijd twijfelt aan het nut van wat je doet gaat niet lukken. Hij kwam in een neerwaartse spiraal terecht, in het begin niet zozeer lichamelijk maar zeker wel geestelijk. Omdat hij klaagde en twijfelend overkwam stond hij al snel als zodanig bekend. Het kwam het beeld dat van hem bestond niet ten goede. 

Nando Boers laat Tom in deze bio veelvuldig zelf aan het woord. Die uit zich vaak heel beeldend: ‘in de shit met mezelf, voelde me totaal ruk’ en ‘mezelf kwijtgeraakt’ en ‘lichaam helemaal naar de tyfus’. Omdat hij zijn eigen denkbeelden en ambities niet goed kon – of wilde – delen met de ploegleiding voelde hij zowel een burn-out als een bore-out aankomen. Het interesseerde hem steeds minder, verveelde hem zelfs. Nadat Jumbo-Visma hem voor een kapitaal had overgenomen van Sunweb werden de werkverhoudingen naar zijn idee onpersoonlijker, de praktische aanpak van het fietsen nog zakelijker en afstandelijker. En voelde hij zich, vanwege de financiële context, nog meer verplicht te leveren. Tom: ‘In de topsport is het samen winnen en in je eentje verliezen’. 

De opzet van deze openhartige biografie is goed gekozen. Boers en Dumoulin maken trips naar plekken die belangrijk zijn geweest voor Toms wielerloopbaan. In de auto, het vliegtuig, een berg opwandelend of tijdens een kop koffie praten ze over die momenten. Of bellen met voormalige collega’s als Laurens ten Dam of Karsten Kroon. Komen tot het inzicht dat ‘undertrained’ lichamelijk en qua prestaties wellicht te prefereren is boven ‘overtrained’. Dat niemand iets te verwijten valt, maar dat een ploegleiding meer aandacht zou kunnen hebben voor het psychische aspect en een renner zich duidelijker zou kunnen uiten over zijn gevoel. En, last but not least, dat Tom beter naar zijn moeder had moeten luisteren. Die sprak namelijk, toen hij weer eens klaagde over het etensregime in de ploeg: ‘Maar Tom, ze hoeven toch niet te wéten dat je af en toe graag snackt?’ 

Nando Boers & Tom Dumoulin / Op gevoel. Een wielerleven / Luisterboek, voorgelezen door Lykele Muus / 6 uur en 23 minuten / Thomas Rap, via Storytel

dinsdag 9 juli 2024

Een PTSS 'avant la lettre'

Het Waddeneiland Texel en Atjeh, het uiterste westelijke puntje van Sumatra, zijn de plekken waar Het uur van de olifant zich afspeelt. In Atjeh in 1904, tijdens een veldtocht van de KNIL, op Texel vijf jaar later, wanneer twee soldaten die elkaar in Indië hebben leren kennen er samen een zomer doorbrengen. De een is de jonge, net getrouwde Maxim. Hij woont met zijn echtgenote Roy op het eiland, want hij is er benoemd tot burgemeester.  Dat hij die aanstelling kon bemachtigen beschouwt hij als een godsgeschenk, het afgelegen en rustige Texel is de plek waar hij hoopt de verschrikkingen die hij enkele jaren eerder heeft meegemaakt te vergeten, of in ieder geval een plek te kunnen geven. W.A. is zijn vriend, die het initiatief heeft genomen tot het bezoek. Hij verblijft nog steeds in Indië, maar heeft ontslag genomen om een onafhankelijker positie te kunnen innemen in zijn kritiek op het koloniale systeem. Voor beiden zal die zomermaand van 1909 op Texel grote gevolgen hebben.

Dat de militaire strijd in Atjeh, die ruim dertig jaar duurde, gepaard ging met gruwelijke misstanden is al lang bekend. Vooral na afloop van het koloniale tijdperk zijn de feiten daarover, die op last van hogerhand lang in de doofpot werden gestopt, boven water gekomen. Otto de Kat geeft het impact door zo’n misdaad, die welke Maxim nog jaren later nachtmerries zou bezorgen, klein te houden. Tijdens een patrouille in 1904, het laatste jaar van de oorlog, neemt zijn compagnie twee jonge Atjeeërs gevangen. Terwijl de jongens geboeid op de grond zitten, laat Maxim’s commandant zijn mannen zien hoe je met zoiets omgaat: ´Opruimen die oproerkraaiers, Van Oldenborgh, ik doe het maar één keer voor, de volgende keer doe je het zelf. […] Hij pakte zijn karabijn, schoof de bajonet erop, stapte op die jongens toe. Steek in, draai om, trap uit. Tweemaal.´

Een posttraumatische stressstoornis, of PTSS, wordt tegenwoordig als zodanig herkend, erkend en behandeld. Maar in de vroege jaren van de vorige eeuw stond de kennis omtrent dit ziektebeeld nog in de kinderschoenen. Maxim heeft dus alleen zijn naasten die hem helpen de beelden waardoor hij wordt achtervolgt te verwerken. Al zal het bezoek van zijn vriend ertoe leiden dat hij te rade gaat bij een van de eerste zenuwartsen die in Nederland praktijk houden.

W.A. lijkt van de twee het sterkere karakter te hebben. Wat hij voor de buitenwereld, en ook voor zijn Texelse vrienden, verborgen houdt is dat hij de schrijver is die onder het pseudoniem Wekker in totaal zeventien artikelen heeft gepubliceerd in een toonaangevende krant in Nederlands-Indië, artikelen waarin hij de vloer aanveegt met het Nederlandse beleid in de kolonie. Artikelen die veel indruk maakten. 

W.A. is trots op die stukken, overweegt meermaals tijdens de maand op Texel, en ook op de boot terug naar Nederlands-Indië, zich bekend te maken als de schrijver ervan. Maar hij weifelt. Net als Maxim, die zich tijdens hun gesprekken realiseerde dat hij hulp zou moeten zoeken voor zijn angstdromen, is ook W. A. tijdens die maand tot een wezenlijk inzicht gekomen. Een dat zijn euforie over de invloed van zijn artikelen nuanceerde: ‘Dus dit was wat het had uitgericht, dit was het resultaat van zijn schrijverij: zorg en onrust en nachtmerries in het leven van vrienden. Niet de politiek was erdoor veranderd, geen generaal sliep er minder door, geen ambtenaar voelde zich bezwaard. Alles ging zijn onverbiddelijke gang. Maar niet in het doen en laten van Maxim en Roy, en wie weet hoeveel andere oud-soldaten. Die er geweest waren, die trof het. Die liepen ermee rond, die wisten zich geen raad, droomden zich terug in de donkere tijd. Verdomme, Van Daalen en Van Heutsz, en Colijn en Van der Heijden, en hoe ze verder allemaal mochten heten, die sliepen rustig, maakten promotie, kregen erebanen, steeds meer medailles, werden ontvangen door de koningin. De koningin, ha, symbool van alles dat onder het tapijt werd geveegd, de koningin die werkelijk van niets wist, en wat ze wist was ingefluisterd door Van Heutsz, geen wanklank over Indië was vermoedelijk tot haar doorgedrongen.

Otto de Kat (1946) is het pseudoniem van Jan Geurt Gaarlandt, uitgever en oprichter van uitgeverij Balans. Als schrijver kiest hij vaak onderwerpen die zich afspelen in een historische setting. Bescheiden en zacht, zo zou je zijn teksten kunnen karakteriseren. Maar hij weet wel heel precies de vinger op de gevoelige plek te leggen. 

Otto de Kat / Het uur van de olifant / 223 blz / Van Oorschot, 2022 

zondag 7 juli 2024

De nieuwe Murakami !

Liefhebbers van het werk van Haruki Murakami (1949) hebben een probleem als ze iets meer te weten willen komen over de schrijver. Die schermt zijn eigen persoon namelijk stevig af. Hij geeft zelden interviews en houdt zich verre van literaire happenings. Dus blijft je kennis grotendeels beperkt tot wat we al weten: tot 1982 runde hij samen met zijn echtgenote jarenlang een kleine jazzclub in Tokio; daarna koos hij voor het fulltime schrijverschap; als schrijver is hij autodidact; en hij schreef zijn eerste romans ’s nachts aan de keukentafel. In 2007 gaf hij met Waarover ik praat als ik over hardlopen praat een voorzichtig inkijkje in zijn persoon, maar heel ver ging dat niet. In 2015 groef hij in Romanschrijver van beroep wel wat dieper, maar ook daarin bewaarde hij een zekere distantie. 

Waarom die huiver om zich bloot te geven? Is dat puur iets persoonlijks, of speelt er meer? In Romanschrijver van beroep vertelt Murakami een anekdote die zijn gedrag zou kunnen verklaren. Jaren geleden ontmoette hij de Amerikaanse auteur John Irving. Die vertelde hem dat hij een grote groep trouwe lezers had die hij bij zich hield middels ‘hits in the main line’. Dat is Amerikaans slang voor injecties in de ader. Je maakt van je lezers als het ware verslaafden die eens in de zoveel tijd een shot nodig hebben, in dit geval je nieuwe boek. Ze kunnen niet meer zonder, de schrijver wordt de dealer van de lezer. De deal is dan: jullie kopen steeds mijn nieuwe boek, en ik garandeer het genot, sta ervoor in dat je niet teleurgesteld zal zijn. Murakami vindt de vergelijking met een 'shot' antisociaal, maar voelt wel iets voor het principe. Een directe band tussen auteur en lezers, via welke ze met elkaar kunnen communiceren zónder dat daarbij marketinginstrumenten – reclame - een rol spelen: ‘Bovenal nodig is, het hoeft niet gezegd, een natuurlijk, spontaan gevoel van vertrouwen tussen auteur en lezer. Voldoende lezers moeten denken: als het een boek van Murakami is, laat ik het dan meteen kopen en lezen, want het zal geen tijdverlies of weggegooid geld zijn.’

Het lijkt een methode die je eerder bij een formuleschrijver als Dan Brown verwacht dan bij twee serieuze literaire kopstukken. Maar toch, wanneer je beider oeuvres bekijkt, zit er wel iets in. Irving bereikte in 1978 met zijn vierde boek, The World According to Garp, een miljoenenpubliek en wist dat succes vast te houden met een reeks romans waarin hij grote thema’s ter hand nam en die vaak spectaculair uitwerkte. Voor de doorbraak van Murakami zorgde zijn in 1987 verschenen roman Norwegian Wood, waarvan er in Japan alleen al enkele miljoenen werden verkocht. Sindsdien schiep hij in een kleine twintig romans en verhalenbundels een eigen wereld die steevast heel karakteristieke en herkenbare ingrediënten bevat. De ‘verslaafde’ fan kan ze zo oplepelen: een alleenstaande man van omstreeks 30-35 jaar, jazz uit de jaren ‘60, een Sapporo biertje of een goed glas whisky, simpele maar voedzame en zelf bereidde maaltijden en, meestal, enkele onverklaarbare bovennatuurlijke verschijnselen. In Kafka op het strand regent het op een gegeven moment haringen, om maar iets te noemen. Het werk ademt voor de trouwe lezer een heel herkenbare sfeer – dat is misschien wel de grootste aantrekkingskracht - en veel ervan is inmiddels in tientallen talen beschikbaar. Net als bij Irving is hier dus sprake van een wereldwijd succes. Vanzelfsprekend werkt deze theorie uitsluitend wanneer de opeenvolgende boeken de verwachtingen van de lezer waarmaken.

Nu dan de nieuwe roman: De stad en zijn onvaste muren. Die lag ineens in de boekhandel, in grote stapels maar zonder trompetgeschal of interviews in de culturele bijlagen, precies zoals Murakami het het liefst heeft. Het is het verhaal over een liefde tussen een jongen van zeventien en een meisje van zestien. Twee keer per maand reist de ene met de trein naar de ander, waarna ze een hele dag en avond met elkaar doorbrengen, pratend over van alles. Op een dag onthult het meisje dat zij niet haar feitelijke eigen ik is, maar de schaduw daarvan. Haar eigen ik bevindt zich in een veraf gelegen stad die omgeven is door hoge, ondoordringbare muren. In die stad werkt zij in de bibliotheek, waar een omvangrijke collectie dromen van mensen wordt bewaard.  

Hiermee zijn we op vintage Murakami-terrein belandt. Het onderscheid tussen het feitelijke en een afspiegeling ervan vervaagt, loopt voortdurend in elkaar over, is er wellicht helemaal niet of juist simultaan. De jongen weet op een gegeven moment de stad met de hoge muren binnen te dringen, waar het meisje hem niet herkent – daar had zij hem al voor gewaarschuwd – maar hem wel iedere avond uit het magazijn enkele dromen brengt die hij dan leest. Dromenlezer is zijn officiële functie geworden. Waarna hij haar naar huis wandelt. Na enige tijd weet hij langs een gevaarlijke weg de stad te ontvluchten – of is het zijn schaduw, die hij bij het betreden van de stad had moeten inleveren?

Jaren later is de jongen – inmiddels een man – bibliothecaris in een stadje in de bergen. Hij heeft die functie kunnen bemachtigen doordat zijn voorganger overleed. Maar waarom komt die voorganger dan toch om de haverklap op bezoek? Om hem in te werken? Verlegen om een praatje? En waarom schijnt deze man meer te weten van de stad met de hoge muren? En wie is wie eigenlijk, om de hamvraag maar eens te stellen. Het is en blijft intrigerend.

Het uitgesproken karakter van Murakami’s werk maakt dat lezers ervoor vallen of het juist verafschuwen, is mijn indruk. Het is dan ook best een beetje irritant wanneer Murakami iets heel vanzelfsprekends twee- of zelfs driemaal uitlegt, maar veel essentiëlere zaken slechts in een bijzin aanstipt. Of dat je als lezer maar hebt te accepteren dat iets wat onmogelijk lijkt tóch gewoon gebeurt. Ergens in de roman haalt de hoofdfiguur de Braziliaanse schrijver Gabriel Garcia Márquez aan, die moeite had met het label ‘magisch realisme’ dat soms op zijn werk werd geplakt. Er was volgens hemzelf immers niets magisch aan schijnbare toverij, het was gewoon de wereld zoals hij die zag. Niets meer en niets minder. Misschien geldt dit ook voor de wereld van Murakami.

De stad en zijn onvaste muren is blijkens een nawoord van de schrijver een herneming van een lange novelle die hij in 1980 als beginnend auteur in een literair tijdschrift publiceerde. Hij was er altijd ontevreden over geweest. Dus leken de beperkingen van Covid-19 in 2020 een goed moment om dit verhaal van de grond af te herschrijven. De lange novelle groeide uit tot een kloeke roman. De krachtige betovering van decennia her is er inmiddels wel een beetje af, maar de Murakami op leeftijd weet mij nog steeds mee te nemen in zijn wereld. Ik heb mijn shotje dus weer binnen. Nog steeds verslaafd…

Haruki Murakami / De stad en zijn onvaste muren / Vertaald uit het Japans door Elbrich Fennema / 638 blz / Atlas Contact, 2024